5.2.Bij Verordening (EG) nr. 431/2008 is een tariefcontingent voor bevroren rundvlees geopend van 53.000 ton per jaar. Op grond van artikel 2, lid 2, van deze verordening is onder meer Verordening (EG) nr. 376/2008 van toepassing, voor zover in Verordening 431/2008 niet anders is bepaald. Onder verwijzing naar deze twee verordeningen heeft de rechtbank als volgt geoordeeld:
“8. Op 23 mei 2008 is in werking getreden Verordening (EG) Nr. 431/2008 van de Commissie van 18 mei 2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van bevroren rundvlees van GN-code 0202 en producten van GN-code 0206 29 91 (hierna: Verordening 431/2008).
Artikel 7, eerste lid, van Verordening 431/2008 luidt:
“De hoeveelheden die in het kader van het in artikel 1, lid 1, vastgestelde contingent worden gegund, mogen pas na het overleggen van een invoercertificaat in het vrije verkeer worden gebracht.”
9. Op 16 mei 2008 is in werking getreden Verordening (EG) Nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (hierna: Verordening 376/2008).
In de preambule van Verordening 376/2008 staat in de overwegingen 15 en 16 het volgende vermeld:
“(15) Het invoer- of uitvoercertificaat geeft het recht in- of uit te voeren. Daarom moet het worden overgelegd bij de aanvaarding van de aangifte ten in- of uitvoer.
(16) Bij vereenvoudigde invoer- of uitvoerprocedures (…) kan deze overlegging achteraf plaatsvinden. De importeur of exporteur moet echter in het bezit zijn van het certificaat op de datum die als datum van aanvaarding van de aangifte ten in- of uitvoer geldt.”
Artikel 7, eerste lid, van Verordening 376/2008 luidt:
“Het invoer- respectievelijk het uitvoercertificaat brengt het recht en de verplichting mede om op grond van het certificaat de daarin vermelde hoeveelheid van het betrokken product en/of goed in te voeren, zulks – behoudens overmacht – tijdens de geldigheidsduur van het certificaat.”
Artikel 22, eerste en tweede lid, van Verordening 376/2008 luidt:
“1. Voor de bepaling van de geldigheidsduur van de certificaten wordt ervan uitgegaan dat de certificaten op de dag van indiening van de aanvraag zijn afgegeven, die dag wordt in de geldigheidsduur van het certificaat meegerekend. Het certificaat kan evenwel eerst vanaf de feitelijke afgifte ervan worden gebruikt.
2. Bepaald kan worden dat de geldigheidsduur van het certificaat op de datum van de feitelijke afgifte ingaat; in dat geval wordt de dag van de feitelijke afgifte in de geldigheidsduur van het certificaat meegerekend.”
Artikel 23 van Verordening 376/2008 luidt:
„1. Exemplaar nr. 1 van het certificaat wordt overgelegd aan het douanekantoor waar wordt aanvaard:
a. a) wanneer het een invoercertificaat betreft, de aangifte voor het vrije verkeer;
2. Bij de aanvaarding van de in lid 1 bedoelde aangifte wordt exemplaar nr. 1 van het certificaat aan de douaneautoriteiten overgelegd of ter beschikking van deze autoriteiten gehouden.”
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat een invoercertificaat dat na de datum van invoer is afgegeven kan dienen voor toepassing van het verlaagde tarief in het kader van een tariefcontingent, omdat een afgegeven invoercertificaat geldt voor de gehele contingent-periode en de datum van afgifte niet moet worden gezien als een vanaf-datum. De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet en overweegt daartoe als volgt. Uit de hiervoor opgenomen regelgeving, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat voor toepassing van het verlaagde tarief in het kader van een tariefcontingent een invoercertificaat is vereist dat bij de importeur op de datum die als datum van aanvaarding van de aangifte ten invoer geldt, in het bezit moet zijn. De bepalingen onder 8 en 9 hiervoor sluiten de mogelijkheid dat een invoercertificaat met terugwerkende kracht kan gelden uit. Nu het invoercertificaat met nummer 367912 is afgegeven op 27 mei 2014 en op 30 juni 2014 aan eiseres is overgedragen, terwijl de goederen op 24 maart en 2 april 2014 in het vrije verkeer zijn gebracht, kan reeds hierom het invoercertificaat niet dienen voor de invoer in het kader van het tariefcontingent. Het beroep van eiseres op artikel 20, vierde lid, van het CDW kan eiseres niet baten, omdat niet is voldaan aan de hiervoor vermelde voorwaarde dat het invoercertificaat in het bezit moet zijn ten tijde van de aanvaarding van de aangifte. Gelet op vorenstaande is het verzoek om herziening terecht door verweerder afgewezen en de utb in beginsel dan ook terecht opgelegd.”