ECLI:NL:GHAMS:2017:1885

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
23-002113-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1965 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 8 juni 2016. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van ongeveer 280 hennepplanten in de periode van 22 december 2013 tot en met 14 januari 2014, alsook de diefstal van elektriciteit ter waarde van 2.271 kWh.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 mei 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft dit verweer verworpen, verwijzend naar de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon worden betrokken bij de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van dit feit.

Wat betreft de hennepteelt heeft het hof echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, die voor de duur van twee jaren voorwaardelijk is opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid hennepplanten en de negatieve maatschappelijke effecten van hennepteelt, maar ook met het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde feit. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002113-16
datum uitspraak: 18 mei 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-129502-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering
(Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2013 tot en met 14 januari 2014 te Haarlem opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 280 (stuks) hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2013 tot en met 14 januari 2014 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (de [adres]) heeft weggenomen (ongeveer) 2.271 kWh elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbrekingen/of wijzigen en/of manipulatie van het/de zegel(s) (van de hoofdaansluitkast) en/of de binneninstallatie en/of de bedrading.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Verweer met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep - kort gezegd - betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat door toedoen van het openbaar ministerie de berechting in eerste aanleg dermate lang heeft geduurd dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte.

Vrijspraak feit 2

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de diefstal van elektriciteit.
Het hof overweegt als volgt.
In de aangifte van [naam] namens Liander N.V. wordt, onder verwijzing naar de bevindingen van een aldaar werkzame, niet bij name genoemde monteur, gesteld dat in het perceel aan de [adres] te Haarlem (zijnde het pand waar de verdachte een hennepplantage had) een illegale electriciteitsaansluiting was gemaakt.
De bevindingen van de betreffende monteur worden niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. In het bijzonder kunnen de foto’s in het dossier niet als zodanig worden aangemerkt nu het bestaan van een illegale omleiding hierop niet zonder nadere toelichting, die in het dossier ontbreekt, kan worden geconstateerd.
Bij deze stand van zaken dient de verdachte, die ontkent wetenschap van een dergelijke illegale omleiding te hebben gehad, te worden vrijgesproken van het hem onder feit 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring feit 1

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 22 december 2013 tot en met 14 januari 2014 te Haarlem opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de [adres], een hoeveelheid van ongeveer 280 hennepplanten.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, geen straf dient te worden opgelegd vanwege het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit, subsidiair aan hem een voorwaardelijke geldboete wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten, 280, kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. Dat de planten mogelijk nog niet (geheel) volgroeid waren doet hieraan niet af. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en overlast voor buurtbewoners.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit, als hierboven weergegeven, kan niet worden volstaan met een lagere straf dan wel andere, geen vrijheidsontneming met zich brengende, strafmodaliteit dan de hieronder bedoelde. In het voorgaande ligt besloten dat het hof in hetgeen de raadsman ten aanzien van de strafmaat heeft bepleit geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 9a Sr dan wel een voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat, gelet op de duur van de procedure in eerste aanleg, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dit tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te leiden overweegt het hof als volgt.
Op 14 juni 2014 is de verdachte aangehouden en verhoord. Het hof merkt deze datum aan als beginpunt van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn. De berechting in eerste aanleg is geëindigd met een eindvonnis op 8 juni 2016, derhalve binnen een periode van twee jaar.
Het hof wijst voorts binnen een jaar na het vonnis arrest.
Derhalve is geen sprake is overschrijding van de redelijke termijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M.L.M. van der Voet en mr. F.W. van Lottum, in tegenwoordigheid van N. Hannaart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 mei 2017.
Mr. F.W. van Lottum is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]