ECLI:NL:GHAMS:2017:1933
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na vernietiging van echtscheidingsconvenant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en een echtscheidingsconvenant is gehecht aan de beschikking. De vrouw heeft op 12 juli 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 13 april 2016. De man heeft op 17 augustus 2016 een verweerschrift ingediend. De vrouw heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, maar de man heeft dit verzoek afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2017 is de vrouw niet verschenen, terwijl de man wel aanwezig was met zijn advocaat.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2007 in gemeenschap van goederen gehuwd en hun huwelijk is op 20 juli 2016 ontbonden. In het echtscheidingsconvenant hebben partijen afspraken gemaakt over de verdeling van hun huwelijksgoederen, waaronder de woning. De vrouw heeft het convenant buitengerechtelijk vernietigd, wat de man betwist. De man heeft een procedure bij de rechtbank Den Haag gestart om de rechtsgeldigheid van de vernietiging te laten toetsen.
Het hof overweegt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet bedoeld is om een partij de kans te geven een eerder toegewezen verzoek ongedaan te maken. Aangezien de vrouw in eerste aanleg heeft gekregen wat zij heeft verzocht, wijst het hof haar verzoek in hoger beroep af. De man heeft verzocht om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure, wat het hof toewijst, omdat het hoger beroep van de vrouw nodeloos was. De proceskosten worden vastgesteld op € 314,- aan griffierecht en € 1.788,- aan salaris advocaat.