ECLI:NL:GHAMS:2017:2195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
23-002903-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen wegens onvoldoende bewijs in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2016. De verdachte was beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, gepleegd op 26 mei 2015 te Amstelveen. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair ontuchtige handelingen, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben gedwongen tot het plegen en/of dulden van deze handelingen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 maart 2017 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, onder verwijzing naar het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.

Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, maar oordeelt dat het bewijs niet voldoende is om de verdachte te veroordelen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij de aangeefster niet kende. Het hof merkte op dat de politie onvoldoende onderzoek had gedaan naar de verdachte, met name door het niet uitvoeren van een fotoconfrontatie. Het hof concludeerde dat er geen onomstotelijk bewijs was dat de verdachte de dader was, en sprak hem vrij van de tenlastelegging.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen, niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijstelde van de beschuldigingen en de kosten voor beide partijen ten laste legde.

Uitspraak

parketnummer: 23-002903-16
datum uitspraak: 23 maart 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684293-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 26 mei 2015 te Amstelveen, althans in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op 13 januari 2001) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer]
-aangesproken en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] gevraagd of ze even mee wilde lopen want dan zou ze iets en/of geld krijgen en/of
-bij diens pols(en) vastgepakt en/of tegen hem, verdachte, aangetrokken en/of heeft hij, verdachte
-de broek en/of onderbroek van voornoemde [slachtoffer] naar beneden getrokken en/of
-voornoemde [slachtoffer] bij de borsten en/of billen en/of vagina betast en/of aangeraakt en/of aan/in de borsten en/of billen geknepen (over en/of onder haar kleding) en/of
-zijn, verdachte's penis aan voornoemde [slachtoffer] getoond en/of -voornoemde [slachtoffer] gevraagd of zij aan zijn, verdachte's, penis wilde likken en zij zou dan geld (50,- euro) krijgen en/of
-tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd dat "Hij, met zijn verdachte's geslachtsdeel met die van haar wilde doen" en/of "Dat ze pech heeft gehad" en/of "Dat ze gewoon mee moest werken" en/of "Of ze met hem, wilde trouwen" en/of "Dat zij stil moest zijn en hem niet moest verlinken", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking geuit tegen voornoemde [slachtoffer] ;
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 mei 2015 te Amstelveen, althans in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op
13 januari 2001) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] bij de borsten en/of billen en/of vagina betast en/of aangeraakt en/of aan/in de borsten en/of billen geknepen (over en/of onder haar kleding).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren met aftrek van voorarrest, subsidiair 40 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden (toezicht en begeleiding door Jeugdbescherming Regio Amsterdam en meewerken aan individuele- en systeemtherapie van De Waag). De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

Vrijspraak

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Ook niet als de rechter deze verklaring op zich betrouwbaar zou achten. Volgens de Hoge Raad (arresten van 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2440 en 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094) strekt deze bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het hof stelt voorop dat het geen enkele reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] over hetgeen haar is overkomen op 26 mei 2015.
De verdachte ontkent het hem ten laste gelegde en heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aangeefster niet kent en dat hij de persoon op de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde beelden van metrostation Onderuit, waarbij aangeefster te zien is op het perron en op de trap, ook niet eerder heeft gezien. Het op de beelden zichtbare meisje is niet het meisje in de roze broek dat de verdachte op 26 mei 2015 heeft ontmoet en over wie hij heeft verklaard, aldus de verdachte.
Op grond van de verklaring van de moeder van [slachtoffer] (doorgenummerde dossierpagina 77 e.v.) zou blijken dat Pascal de dader op 3 juni en 5 juni 2015 opnieuw heeft gezien en de verdachte als zodanig op straat heeft herkend. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de politie had gelegen om de verdenking jegens de verdachte op een zorgvuldige wijze nader te onderzoeken, bijvoorbeeld door middel van een meervoudige fotoconfrontatie, hetgeen echter niet heeft plaats gevonden.
Een dergelijke fotoconfrontatie acht het hof thans niet meer wenselijk en zinvol nu er sinds de pleegdatum bijna 2 jaren zijn verstreken. Nu reeds niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de verdachte de persoon is die Pascal op 26 mei 2015 heeft ontmoet, te meer nu de door aangeefster opgegeven persoonskenmerken van de dader niet van dermate bijzonder onderscheidende aard zijn dat de verdachte de enige zou zijn die in aanmerking komt om aan de beschrijving te voldoen, is het hof van oordeel dat niet wettig is bewezen dat de verdachte het onder primair dan wel subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof merkt op dat het spermaspoor van de verdachte in zijn broek onvoldoende steun geeft aan de verklaring van aangeefster. Dit is immers een spoor van zijn sperma in zijn eigen broek, dat daar geruime tijd na de pleegdatum is aangetroffen. Nog daargelaten dat de verdachte voor de aanwezigheid van dit spoor ter terechtzitting in hoger beroep een alternatieve lezing heeft gegeven en niet vast staat wanneer deze sporen zijn ontstaan – deze sporen bevinden zich niet op de kleding of andere eigendommen van de aangeefster of op de plaats waar het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden. Reeds daarom is het onvoldoende om in deze zaak als steunbewijs voor de aangifte te dienen.
Nu het hof om bovengenoemde redenen tot het oordeel komt dat de verdachte moet worden vrijgesproken, behoeven de overige verweren van de raadsman geen bespreking.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van 1.200 euro. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof spreekt de verdachte vrij ter zake het primair en subsidiair ten laste gelegde waardoor de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een broek (beslagnummer 4991322).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2017.
mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[… 2]