ECLI:NL:GHAMS:2017:2240

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
23-002326-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 juni 2016 was gewezen. De verdachte, Mikey Frank, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal met geweld. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 24 mei 2017. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als in eerste aanleg was opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met aanpassing van de gronden.

De zaak draait om een incident dat plaatsvond op 9 november 2014, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het stelen van een portemonnee. De politieagent die ter plaatse was, heeft verklaard dat hij de verdachte achtervolgde en zag dat hij de portemonnee weggooide. De verdediging voerde aan dat de verdachte de portemonnee niet had gestolen, maar dat deze hem was aangeboden door de aangever. Het hof heeft echter de verklaring van de aangever geloofwaardig geacht en de stellingen van de verdediging verworpen.

Het hof concludeert dat niet kan worden bewezen dat de diefstal gepaard ging met geweld, zoals ten laste gelegd. De omstandigheden waaronder de aangever zijn portemonnee aanbood, zijn niet voldoende om de verdachte vrij te spreken. Het hof heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de eerder opgelegde straf en heeft het vonnis van de politierechter bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002326-16
datum uitspraak: 7 juni 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/659473-14 tegen
Mikey Frank [verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vordering advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van diefstal met geweld zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de gronden op na te melden wijze aanpast.

Verbetering bewijsmiddel

Het hof vervangt de tot het bewijs gebezigde inhoud van het in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg onder 3 genoemde bewijsmiddel door het navolgende:
Op 9 november 2014 om 05:15 uur bevond ik, hoofdagent [hoofdagent] , mij op de Nieuwmarkt te Amsterdam. Ik zag twee personen over de Nieuwmarkt achter elkaar aan rennen. Ik zag dat de eerste man een negroïde man betrof met een schoudertas. Deze man gaf later op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren te Amsterdam op 15 december 1987. Ik zag dat [verdachte] achterna werd gezeten door een man die zich later opgaf te zijn genaamd: [slachtoffer] . Ik hoorde dat [slachtoffer] hard en luid schreeuwde: “Politie, hij heeft mij beroofd.” Ik zag dat [verdachte] een portemonnee weggooide. Ik zag dat om 05:18 uur mijn collega’s ter plaatse kwamen, waarop ik de verdachte aanhield. Ik zag de portemonnee liggen die [verdachte] had weggegooid. Ik zag dat in de portemonnee diverse pasjes zaten ten name van [slachtoffer] .

Nadere bewijsmotivering

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte de portemonnee niet heeft gestolen, omdat de verdachte heeft verklaard dat deze hem door de aangever [slachtoffer] (hierna: de aangever) werd aangeboden. De verklaring van de aangever is bovendien onvoldoende geloofwaardig, met name gelet op de omstandigheden waaronder het incident plaatshad (’s nachts, terwijl de aangever doende was drugs op straat te kopen). De verklaring van de verdachte is niet strijdig met de bevindingen van de politieambtenaar die de verdachte heeft aangehouden, aangezien de verdachte is gaan rennen omdat hij werd beschuldigd van diefstal. De verdachte moet hierom worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
Het hof ziet in hetgeen is aangevoerd en ook overigens geen reden om aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de aangever te twijfelen, temeer niet omdat de aangever – die heeft verklaard dat de diefstal plaatsvond nadat hij op straat had ingestemd met een aanbod om verdovende middelen te
kopen – daarmee ook zichzelf heeft belast. De verklaring vindt voorts in voldoende mate steun in het proces-verbaal van hoofdagent [hoofdagent] (hierna: [hoofdagent] ), onder meer inhoudende dat de verdachte een portemonnee met pasjes op naam van de aangever weggooide. Nu de verdachte in zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat de portemonnee leeg was mist de stelling van de raadsvrouw, dat de verklaring van de verdachte niet strijdig is met de bevindingen van [hoofdagent] , reeds hierom feitelijke grondslag. Het hof stelt de met de aangifte en de bevindingen van [hoofdagent] strijdige lezing van de gebeurtenissen zoals door de verdachte naar voren gebracht als ongeloofwaardig terzijde. Het verweer wordt verworpen.
Anders dan de advocaat-generaal en met de politierechter is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de diefstal gepaard is gegaan met toepassing van het geweld als ten laste is gelegd, reeds omdat uit het procesdossier niet meer kan blijken dan dat de portemonnee is ‘afgepakt’.

Nadere overweging omtrent de strafoplegging

De raadsvrouw heeft het hof verzocht om in strafverminderende zin mee te wegen dat de aangever zichzelf in een lastige positie heeft gebracht door ’s nachts op straat drugs te kopen en zijn portemonnee op eenvoudige wijze aan te bieden.
Het hof ziet in deze twee omstandigheden geen aanleiding een lagere straf op te leggen dan de politierechter, omdat de eerste op generlei wijze het laakbare karakter aan het gedrag van de verdachte ontneemt en de tweede niet aannemelijk geworden is. Het hof stelt dit verzoek dan ook terzijde. Ook in hetgeen overigens uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de door de politierechter opgelegde straf.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.L.M. van der Voet en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juni 2017.
mr. T. Blom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.