Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
2.Stukken van het geding
3.Feiten
-organisatie.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) tegen een notaris. De klacht betreft de verantwoordelijkheid van de notaris voor de nalatige handelingen van kandidaat-notarissen die niet voldaan hebben aan hun onderzoeksplicht. De notaris heeft op 10 augustus 2016 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat, die de klacht van het BFT gegrond had verklaard en de notaris een berisping had opgelegd. Het hof heeft de zaak behandeld op 8 december 2016, waarbij de notaris en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het BFT.
De kern van de klacht is dat de notaris onvoldoende toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden van de kandidaat-notarissen, die betrokken waren bij het opstellen van vaststellingsovereenkomsten voor cliënten van de BV. Het hof heeft vastgesteld dat de kandidaat-notarissen hun onderzoeksplicht hebben verzaakt en dat de notaris hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden. De notaris heeft erkend dat zij de verantwoordelijkheid draagt voor de inschatting van de waarnemend kandidaat-notarissen, maar heeft betoogd dat zij niet op de hoogte was van de specifieke opdrachten van de BV.
Het hof heeft geoordeeld dat de klacht van het BFT gegrond is en heeft de beslissing van de kamer vernietigd. In plaats van een berisping heeft het hof de notaris een waarschuwing opgelegd, waarbij het hof heeft opgemerkt dat de notaris inmiddels maatregelen heeft getroffen om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 januari 2017.