Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.De ontvankelijkheid van de verzoeken
Wanneer de rechter aan wie bepaling of wijziging is gevraagd van het bedrag dat gedurende een echtscheidingsgeding de ene echtgenoot voor het levensonderhoud van de andere moet betalen, daartoe een bedrag bepaalt met uitdrukkelijke toevoeging dat dit ‘voorlopig’ geschiedt en voorts de zaak aanhoudt tot een in zijn beschikking vermelde volgende terechtzitting, moet die beschikking, tenzij er aanwijzingen zijn voor een afwijkende uitleg, in die zin als voorlopig worden opgevat dat de rechter na heropening van het onderzoek vrij is om op grond van de hem dan blijkende omstandigheden voor dat levensonderhoud zowel voor de toekomst als voor de periode voor die heropening een ander bedrag vast te stellen”(vgl. HR 7 december 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4919).
voorlopig
‘‘(…) Nu de vrouw ter terechtzitting heeft verklaard dat zij voornemens is met het door haar nog te ontvangen bedrag uit de verdeling een huis te kopen en naar verwachting dan geen hypotheeklasten zal hebben acht de rechtbank het redelijk aan de zijde van de vrouw – naast de hiervoor genoemde en niet door de man betwiste lasten – rekening te houden met hierna te noemen lasten en vooralsnog geen rekening te houden met overige woonlasten.
- Kosten VvE € 100,-;
- Overige eigenaarslasten € 95,-.’’
‘‘Nu nog niet duidelijk is of de vrouw ook daadwerkelijk in staat zal zijn om een huis te kopen zonder hypotheeklast zal de rechtbank het definitieve oordeel met betrekking tot de behoefte van de vrouw aanhouden en daarmee ook de definitieve beslissing ten aanzien van de partneralimentatie aanhouden in afwachting van de beslissing met betrekking tot de verdeling’’.Ten slotte heeft de rechtbank onder 4.7.19 en 4.7.20 overwogen ervan uit te gaan dat de man over voldoende draagkracht beschikt om de partneralimentatie ter grootte van de (gebruteerde) behoefte van de vrouw te voldoen en een voorlopige partneralimentatie bepaald van € 3.500,- bruto per maand.
(“-naast de hiervoor genoemde en niet door de man betwiste lasten-“)op als een verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.7.4. Deze uitleg vindt bevestiging in het feit dat, indien de rechtbank bij de bepaling van de voorlopige partneralimentatie rekening had gehouden met de door de vrouw gestelde huurlasten van € 1.300,-, de behoefte van de vrouw door de rechtbank op een aanzienlijk hoger bruto bedrag was bepaald, zoals ook blijkt uit de door de vrouw gemaakte berekening onder 81 en 82 van haar appelschrift. Ook overigens blijkt uit de overwegingen van de bestreden beschikking niet dat de rechtbank voor de periode vanaf het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot de beslissing ten aanzien van de definitieve partnerbijdrage rekening heeft gehouden met woonlasten van de vrouw, anders dan de VvE kosten en overige eigenaarslasten als vermeld onder 4.7.5 van de bestreden beschikking. Evenmin is uit de overwegingen af te leiden dat de rechtbank deze lasten gemotiveerd buiten beschouwing heeft gelaten.