ECLI:NL:GHAMS:2017:2341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
23-004543-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heling van een bakfiets en verduistering van een mobiele telefoon door een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere veroordeling voor heling van een bakfiets en verduistering van een mobiele telefoon. De feiten vonden plaats tussen 18 februari 2016 en 12 mei 2016 in Amsterdam. De verdachte had een bakfiets verworven, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. Daarnaast had hij opzettelijk een mobiele telefoon, toebehorende aan een ander, wederrechtelijk zich toegeëigend. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de kinderrechter vernietigd, omdat deze een strafbaar feit had bewezen verklaard dat niet op de oorspronkelijke tenlastelegging stond. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de verdachte niet wist dat de bakfiets gestolen was en dat hij de telefoon nog geen 12 uur onder zich had. Het hof oordeelde echter dat de verdachte had moeten vermoeden dat de bakfiets van misdrijf afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder hij deze had verkregen. Ook de verduistering van de telefoon werd bewezen verklaard, ondanks de korte tijd dat de verdachte deze onder zich had. Het hof legde een voorwaardelijke jeugddetentie op van twee jaar, met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004543-16
datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-100482-16 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2017 en 11 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2016 tot en met 12 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een bakfiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder of houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de kinderrechter een strafbaar feit heeft bewezenverklaard en gekwalificeerd (schuldheling) dat niet op de oorspronkelijke tenlastelegging stond (daarop was enkel opzetheling opgenomen).

Gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte voor de ten laste gelegde heling (onder 1) en verduistering (onder 2) dient te worden vrijgesproken. Zij voert met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aan dat de verdachte een bedrag van € 50,- voor een bakfiets een redelijk bedrag vond en dat hij niet wist dat een bakfiets ongeveer € 1.000,- waard was. De bakfiets was niet in goede staat. Daarbij komt dat de verdachte toen nog maar net in Nederland woonde en dat er in Roemenië geen bakfietsen zijn. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet de verdachte maar zijn vader de bakfiets op de markt heeft gekocht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voert de raadsvrouw aan dat de verdachte de telefoon nog geen 12 uur onder zich had en hij derhalve geen gelegenheid heeft gehad om de telefoon terug te brengen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Feit 1 heling
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 12 mei 2016, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina 10-11), blijkt dat de bakfiets waarop de verdachte fietste, overgespoten was. Ook zat er geen framenummer op de fiets, op de plek waar het framenummer zou moeten zitten zat een beschadiging als ware het framenummer eruit geveild, en op de plaats waar het ringslot zou moeten zitten, zaten beschadigingen die erop duiden dat het ringslot met geweld verwijderd was. De verdachte heeft verklaard dat hij de bakfiets ’s ochtends op 11 mei 2016 voor € 45,- heeft gekocht (dossierpagina 11). In zijn politieverklaring van 12 mei 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij de fiets twee dagen geleden voor € 50,- van een Turkse meneer op de bazaar heeft gekocht (dossierpagina 24).
Het hof is van oordeel dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bakfiets van misdrijf afkomstig was. Een bedrag van € 45,- à € 50,- is opvallend laag voor een tweedehands bakfiets. Niet is gebleken dat de verdachte enig onderzoek naar de herkomst ervan heeft verricht en daarmee heeft hij niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Dit klemt te meer nu het een fiets betrof van een bijzonder model, te weten een bakfiets, die doorgaans niet wordt gebruikt door jongens van 16 jaar, maar door gezinnen met kinderen. Het hof gaat voorbij aan de mededeling van de raadsvrouw dat niet de verdachte, maar zijn vader de bakfiets op de markt heeft gekocht, nu deze stelling pas in hoger beroep door de raadsvrouw naar voren is gebracht en niet in een eerder stadium van het geding door de verdachte zelf is gesteld.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, gelet op de genoemde omstandigheden, de fiets heeft gekocht, terwijl hij onder deze omstandigheden redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een van misdrijf afkomstig goed betrof.
Feit 2 verduistering
In het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is gerelateerd dat tijdens de insluitingsfouillering twee mobiele telefoons, waaronder een iPhone 4, bij de verdachte zijn aangetroffen. Deze iPhone 4 stond ingesteld op de Nederlandse taal. Uit het bewijs van vermissing (dossierpagina 45) blijkt dat [benadeelde] op 12 mei 2016 heeft ontdekt dat hij zijn telefoon, een Apple iPhone 4, is kwijtgeraakt. Ten aanzien van de herkomst van deze mobiele telefoon heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd. Eerst heeft hij verklaard dat de telefoon van een vriendin is, van wie hij de naam niet kent en dat hij niet weet waar ze woont (dossierpagina 11). Later heeft de verdachte verklaard dat de telefoon niet van een vriendin, maar van een vriend was die de telefoon voor de Lidl heeft gevonden. Hij heeft de simkaart erin gelaten zodat die man zijn telefoon kon komen halen (dossierpagina 26).
Door na te laten deze iPhone 4 aan de rechthebbende terug te geven of naar de politie te brengen, is de verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over de telefoon gaan beschikken. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering, ook al had hij de telefoon – zoals de raadsvrouw stelt – nog geen 12 uur onder zich.
Het hof verwerpt derhalve de verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 18 februari 2016 tot en met 12 mei 2016 te Amsterdam, een goed te weten een bakfiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op 12 mei 2016 te Amsterdam, opzettelijk een telefoon, toebehorende aan [benadeelde] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot één week jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en toezicht door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Alkmaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door zich schuldig te maken aan heling van een bakfiets heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Daarnaast heeft de verdachte een mobiele telefoon verduisterd. Het gemis hiervan levert overlast en schade op voor de gedupeerde. De verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2017 is hij eerder voor (poging tot) diefstal onherroepelijk veroordeeld. Derhalve is het hof van oordeel dat een andere straf dan jeugddetentie hier niet op zijn plaats is. Voor de hoogte daarvan zoekt het hof aansluiting bij de oriëntatiepunten van straftoemeting en de LOVS afspraken jeugd.
Het hof heeft voorts bij zijn oordeel betrokken het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, zoals verwoord door [rapporteur] ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende dat wordt geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de voogd van de verdachte, [voogd verdachte] van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Alkmaar (hierna: jeugdreclassering), medegedeeld dat het opleggen van een meldplicht als bijzondere voorwaarde de jeugdreclassering de mogelijkheid geeft om betrokken te blijven bij de verdachte, ook als hij meerderjarig is en na nieuwe justitiecontacten vervolgens diens terugkeer naar Roemenië te begeleiden.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd zal het hof aan de geheel voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden verbinden, omdat de meldplicht als bijzondere voorwaarde in het onderhavige geval enkel erop ziet om te bewerkstellingen dat de verdachte naar Roemenië zal terugkeren en niet op toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, waarvoor de maatregel is bedoeld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 321 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. N.A. Schimmel en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2017.
=========================================================================
[…]