ECLI:NL:GHAMS:2017:2431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
23-001197-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van crimineel vermogen en de rol van de verdachte in de herkomst van goederen en geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 5 maart 2015 was gewezen. De tenlastelegging omvatte het maken van een gewoonte van het plegen van witwassen in de periode van 1 februari 2006 tot en met 27 mei 2013, waarbij de verdachte samen met anderen of alleen handelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geldbedragen, voertuigen en andere goederen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De medeverdachte, een ex-partner van de verdachte, had een crimineel verleden en beschikte over aanzienlijke geldbedragen zonder legale inkomsten. Het hof heeft de verdediging van de verdachte verworpen, die stelde dat zij niet op de hoogte was van de criminele herkomst van de goederen en gelden. Het hof oordeelde dat de verdachte, door het aannemen van deze goederen en gelden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze uit misdrijf afkomstig waren. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan schuldwitwassen en kreeg zij een gevangenisstraf van drie maanden, met daarnaast een taakstraf van 240 uur. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte vrijsprak van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar haar schuldig bevond aan andere onderdelen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001197-15
datum uitspraak: 22 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, door de verdachte en de officier van justitie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 5 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-973720-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2017, 22 februari 2017, 24 februari 2017, 28 februari 2017, 3 maart 2017, 7 maart 2017, 12 april 2017 en 8 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 27 mei 2013 te Eindhoven en/of Nuenen en/of Huizen en/of Hilversum en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, in elk geval zich één of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuld-witwassen, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens):
A
(van) één of meerdere (contante) geldbedragen die werden aangewend ter betaling van huurkosten en/of woonlasten en/of inrichtingskosten en/of huisraad (vloeren en/of vloerbedekking en/of gordijnen en/of matrassen en/of dekbedden en/of kussens en/of één of meer televisies en/of een playstation en/of video- en/of audio-apparatuur en/of een wasmachine en/of een wasdroger) en/of overige kosten van de woning aan het [adres 2]
en/of
(van) één of meerdere (contante) geldbedragen die werden aangewend ter betaling van huurkosten en/of woonlasten en/of inrichtingskosten en/of overige kosten van de woning aan de [adres 3] ,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze (contante) geldbedrag(en) was
en/of
wie dit/deze (contante) geldbedrag(en) voorhanden had(den), en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikgemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/deze (contante) geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
EN/OF

B

(van) een of meer vakantiereizen (naar Sardinië en/of de Malediven en/of Milaan en/of Aruba en/of de Nederlandse Antillen en/of Eurodisney en/of Parijs en/of één of meer andere plaatsen) en/of (van) één of meer geldbedragen waarmee deze vakantiereis/vakantiereizen (en/of de daaraan te relateren kosten van verblijf en levensonderhoud) (telkens) werd(en) betaald,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat deze vakantiereis/vakantiereizen en/of dit/die (contante) geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
EN/OF

C

(van) één of meerdere voertuigen (te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] en/of een BMW 320i met kenteken [kenteken 2] en/of een Seat Ibiza met kenteken [kenteken 3] en/of een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 4] en/of één of meer andere voertuigen) en/of (van) één of meer (contante) geldbedragen waarmee dit/deze voertuig(en) werden betaald,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/deze voertuig(en) en/of dit/deze geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
EN/OF

D

(van) één of meerdere (beweerdelijke) (loon)betalingen door [bedrijf 1] en/of (van) één of meer (contante) geldbedragen waarmee deze (beweerdelijke) (loon)betaling(en) werd(en) gedaan,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/die (beweerdelijke) (loon)betalingen en/of dit/deze (contante) geldbedrag(en) was en/of wie dit/deze (contante) geldbedrag(en) voorhanden had(den),
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die (beweerdelijke) (loon)betalingen en/of dit/deze (contante) geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
EN/OF

E

(van) één of meer voorwerpen, te weten kleding en/of schoenen en/of één of meer horloges (van het merk Audemars Piguet en/of Cartier en/of Rolex en/of enig ander merk) en/of één of meer siera(a)d(en) en/of een Ipad en/of een Ipod en/of één of meer (andere) voorwerpen, en/of (van) één of meer (contante) geldbedrag(en) waarmee die kleding en/of schoenen en/of dit/die horloge(s) en/of siera(a)d(en) en/of die Ipad en/of die Ipod en/of dit/die (andere) voorwerp(en) (telkens) is/zijn betaald,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die kleding en/of schoenen en/of dit/die horloge(s) en/of siera(a)d(en) en/of die Ipad en/of die Ipod en/of dit/die (andere) voorwerp(en) en/of dit/die geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Inleidende overwegingen

Herkomst goederen en geldbedragen
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en goederen van enig misdrijf afkomstig waren. Niet is komen vast te staan dat de medeverdachte [medeverdachte 1] beschikte over crimineel geld waarmee hij de verdachte onderhield, zodat de verdachte alleen al om die reden dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij de overwegingen en het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat, gelet op de omstandigheden dat legaal inkomen en vermogen bij de medeverdachte [medeverdachte 1] ontbraken, het bij gebrek aan enige andere aannemelijke verklaring voor de herkomst van de door de verdachte ontvangen gelden en voorwerpen niet anders kan zijn dan dat deze onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Overwegingen en oordeel hof
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis/420quater, eerste lid, onder a/b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Het hof leidt uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft volgens gegevens van de Belastingdienst enkel in de maand januari 2003 een inkomen genoten van in totaal € 1.648 ,-. In de daaraan voorafgaande jaren noch in de jaren erna heeft hij inkomsten genoten. Bij de Belastingdienst is voorts geen vermogen bekend van [medeverdachte 1] . Hij komt niet voor in de gegevens van de Kamer van Koophandel, hij heeft volgens de gegevens van het Kadaster geen onroerende zaken op zijn naam staan en hij beschikt niet over een bankrekening in Nederland.
Op 19 juni 2003 is [medeverdachte 1] door het gerechtshof Amsterdam ter zake van poging tot gekwalificeerde doodslag en gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren. Deze veroordeling betrof een overval op een pand van Geldnet, waarbij een aanzienlijk geldbedrag werd buitgemaakt. Bij beslissing van 20 maart 2006 werd aan [medeverdachte 1] dienaangaande een ontnemingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 400.752,14. De detentie van [medeverdachte 1] ving aan op 19 oktober 2004 en op 24 maart 2011 werd hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
De verdachte heeft in 2001 een relatie gekregen met [medeverdachte 1] . Uit deze relatie is in 2008 een kind, [naam 1] , geboren. De verdachte en [medeverdachte 1] woonden samen in Eindhoven en later in Amsterdam, totdat [medeverdachte 1] in hoger beroep werd veroordeeld in de
Geldnetzaak. [medeverdachte 1] was van 2004 tot 2011 gedetineerd, vanaf oktober 2009 was hij echter geregeld met regimair verlof en van 25 maart 2010 tot en met 23 juli 2010 heeft hij deelgenomen aan een penitentiair programma met elektronisch toezicht. In maart 2010 is de verdachte ingetrokken bij [medeverdachte 1] op de [adres 3] . Korte tijd daarna is hun relatie beëindigd.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de geldbedragen waarover de medeverdachte [medeverdachte 1] beschikte ten tijde van zijn relatie met de verdachte van enig misdrijf afkomstig waren. De stelling dat [medeverdachte 1] legale inkomsten had uit de handel in horloges is niet onderbouwd en overigens niet aannemelijk geworden. Het hof gaat er derhalve vanuit dat bij [medeverdachte 1] geen sprake is geweest van legale inkomsten en dat de aanzienlijke bedragen waarover hij beschikte niet anders dan van misdrijf afkomstig kunnen zijn geweest. Dit betekent voor de verdachte dat het niet anders kan zijn dan dat de door haar van [medeverdachte 1] ontvangen gelden en voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig waren.
Wetenschap verdachte
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte wist, noch moest vermoeden, dat de goederen en gelden die zij heeft ontvangen van de medeverdachte [medeverdachte 1] van enig misdrijf afkomstig waren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij ervan uitging dat [medeverdachte 1] , toen de verdachte hem leerde kennen, handelde in zonnebanken en daarnaast bemiddelde in de handel in horloges. Voorts was hetgeen de verdachte heeft ontvangen van [medeverdachte 1] gedurende de ruim zes jaren dat hij gedetineerd zat niet van dien aard en omvang dat zij had moeten vermoeden dat deze goederen en gelden van misdrijf afkomstig waren. De aard noch hoogte van de bedragen of de voorwerpen gaven de verdachte aanleiding te moeten vermoeden dat die van misdrijf afkomstig waren, aldus de raadsvrouw.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdachte, door van de medeverdachte [medeverdachte 1] gelden en goederen aan te nemen terwijl hij niet beschikte over een legaal inkomen of vermogen en de verdachte overigens zelf evenmin over voldoende legale inkomsten beschikte om een en ander te kunnen financieren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die uit misdrijf afkomstige goederen en gelden werden witgewassen.
Overwegingen en oordeel van het hof
Zoals hiervoor reeds overwogen, was de medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende de laatste ruim zes jaren van zijn relatie met de verdachte gedetineerd uit hoofde van zijn veroordeling in de
Geldnetzaak, heeft hij in de jaren daarvoor slechts in 2003 een gering inkomen genoten en zijn van hem verder geen inkomen noch vermogensbestanddelen bekend. De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode inkomsten uit loondienst genoten van
[bedrijf 2], de groothandel in kerstartikelen van haar vader. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte verschillende contante geldbedragen heeft ontvangen van de medeverdachte [medeverdachte 1] waarmee zij onder meer de huur van haar woning in Nuenen heeft betaald. Ook heeft zij gebruik gemaakt van auto’s die haar door of via [medeverdachte 1] ter beschikking werden gesteld, heeft zij onder meer kleding van hem gekregen en heeft zij bovendien tijdens zijn detentie pakketjes met daarin aanzienlijke geldbedragen voorhanden gehad en overgedragen aan een juwelier in Eindhoven. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij ervan uitging dat [medeverdachte 1] inkomsten genereerde uit de handel in zonnebanken en de bemiddeling in horloges, wordt door de bewijsmiddelen noch door enige andere feiten en omstandigheden onderbouwd. In het bijzonder kan de verklaring van de verdachte, dat zij samen met [medeverdachte 1] een niet door haar met naam genoemde zakenrelatie op het gebied van zonnebanken heeft bezocht, niet bijdragen aan deze onderbouwing, nu deze verklaring niet verifieerbaar is. De hiervoor omschreven omstandigheden hadden de verdachte redelijkerwijs tot het vermoeden moeten brengen dat de in de tenlastelegging genoemde gelden en goederen van enig misdrijf afkomstig waren. Het verweer wordt verworpen.

Vrijspraken

Gelet op het voorgaande spreekt het hof de verdachte vrij van het tenlastegelegde gewoontewitwassen en het impliciet ten laste gelegde witwassen in de opzettelijke variant.
Onderdeel A
[adres 3]
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het witwassen van bedragen die zijn aangewend ter betaling van de kosten van de woning aan de [adres 3] nu, mede gelet op de afgelegde getuigenverklaringen, aannemelijk is dat deze bedragen, overeenkomstig verdachtes verklaring, afkomstig zijn van haar vader en niet van de medeverdachte [medeverdachte 1] .
Onderdeel B
Het hof zal de verdachte vrijspreken van witwashandelingen met betrekking tot alle in de tenlastelegging onder B genoemde vakantiereizen.
Met betrekking tot de bestemmingen Sardinië, Malediven, Milaan, de Nederlandse Antillen en Parijs komt het hof, evenals de advocaat-generaal en de verdediging, tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte witwashandelingen heeft verricht.
Met betrekking tot de bestemming Aruba komt het hof tot een vrijspraak, aangezien weliswaar bewijs voorhanden is dat de verblijfskosten van de verdachte op Aruba door de medeverdachte [medeverdachte 1] werden vergoed, maar niet dat zij deze vakantiereis en/of de geldbedragen waarmee deze vakantiereis en/of daaraan te relateren kosten van verblijf en levensonderhoud werden betaald heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt in één van de aan de verdachte tenlastegelegde pleegplaatsen in Nederland. Hierbij is van belang dat het hof niet bewezen acht dat de vliegtickets geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn gefinancierd.
Met betrekking tot de bestemming Eurodisney zal het hof de verdachte vrijspreken, nu uit de bewijsmiddelen wel kan worden afgeleid dat deze reis door de voormalig medeverdachte [medeverdachte 2] is gefinancierd, maar het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat deze financiering plaatsvond met geld dat (on)middellijk afkomstig was uit misdrijf, waarvan de verdachte wetenschap had of redelijkerwijs een vermoeden had moeten hebben.
Onderdeel C
Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 4]
[medeverdachte 2] heeft deze auto – naar eigen zeggen: met legale middelen – gefinancierd en in gebruik gegeven aan de verdachte. Het Openbaar Ministerie baseert zijn overtuiging dat de verdachte dit feit heeft begaan kennelijk op de premisse dat [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] met uit misdrijf afkomstig geld is gecompenseerd voor deze dienst en dat de verdachte daarvan wist. Zo al zou kunnen worden vastgesteld dat deze compensatie heeft plaatsgevonden, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de verdachte daarvan wist. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van witwashandelingen met betrekking tot de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 4] .

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

[adres 2] te Nuenen
Huur
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de geldbedragen die door de verdachte zijn aangewend ter betaling van de huur van haar woning aan het [adres 2] afkomstig waren van de medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft de eerste drie maanden de huur betaald, de geldbedragen die daarna op de bankrekening van de verdachte zijn gestort en waarmee de huur van de woning werd betaald waren afkomstig van haar vader, aldus de verdachte.
Het hof overweegt als volgt. De verdachte is in mei 2011 aan het [adres 2] gaan wonen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte 1] de huur voor die woning de eerste drie maanden (mei, juni en juli 2011) heeft betaald. Hoe [medeverdachte 1] aan dat geld kwam, weet de verdachte niet. De huur voor de maanden augustus, september en oktober 2011 is steeds contant gestort op de bankrekening van de verdachte, waarna het is overgemaakt op de bankrekening van de verhuurder
[bedrijf 3]Gelet op het pingbericht van 23 oktober 2011 van de verdachte aan [medeverdachte 1] met de tekst “dat jij mij een loser vindt oké, maar je betaalt niet de huur voor mij, maar de huur voor je kind’ (ZD-3, dp. 690) gaat het hof ervan uit dat het geld voor deze contante stortingen afkomstig is geweest van [medeverdachte 1] . De vader van de verdachte, die als getuige is gehoord op 26 februari 2016, heeft verklaard dat hij de huur voor zijn dochter heeft betaald voor de woning aan de [adres 3] . Op de vraag of hij ook de huur heeft betaald voor de woning in Nuenen, heeft hij verklaard dat hij dat niet weet, dat het zou kunnen dat hij daar wel geld voor heeft gegeven. Gelet op deze verklaring, in samenhang beschouwd met de inhoud van voornoemd pingbericht, gaat het hof ervan uit dat de medeverdachte [medeverdachte 1] de volledige huur heeft betaald voor de woning in Nuenen en wordt de stelling van de verdachte dat bedoelde contante geldbedragen voor zover het betreft de periode vanaf augustus 2011 afkomstig waren van haar vader door het hof als onaannemelijk terzijde geschoven. Het verweer wordt verworpen.
Inrichtingskosten
Het hof verwerpt het ter terechtzitting van het hof gevoerde bewijsverweer van de verdachte, inhoudende dat zij aan de woning in Nuenen geen (door [medeverdachte 1] gefinancierde) inrichtingskosten had omdat zij daar gebruik zou hebben gemaakt van uit de woning in Huizen meegenomen inrichting. Het hof acht dit laatste niet aannemelijk geworden, reeds gelet op de inhoud van het in de bewijsmiddelen opgenomen pingbericht van 23 oktober 2011, waarbij de verdachte tegenover [medeverdachte 1] kennelijk opmerkt dat het door deze gegeven budget onvoldoende was voor het bekleden van de vloer en muren in de woning in Nuenen.
Onderdeel D – loonbetalingen door [bedrijf 1]
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van de loonbetalingen die de verdachte op haar bankrekening heeft ontvangen geen sprake is van witwassen. De verdachte is met een derde persoon – niet zijnde de medeverdachte [medeverdachte 1] – overeengekomen dat zij van
[bedrijf 1]‘loon’ op haar bankrekening gestort zou krijgen om op papier aan de inkomenseisen van de woningbouwvereniging te voldoen om in aanmerking te komen voor een huurhuis. Uit het dossier blijkt niet dat de medeverdachte [medeverdachte 1] iets met deze beweerdelijke loonbetalingen te maken had, noch dat de verdachte daarvan enige wetenschap had, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
In een getapt telefoongesprek van 18 februari 2011 (ZD-3, dp. 693) zegt [medeverdachte 1] tegen de verdachte ‘
je hebt toch eentje extra gehad en die doe je gewoon terug, want anders kost het mij’.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken en onderschepte berichten tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en/of [naam 2] voorafgaand aan en omstreeks het moment van de overboeking van geldbedragen vanaf de rekening van [bedrijf 1] naar de rekening van de verdachte, bewezen is dat deze geldbedragen (uiteindelijk) van [medeverdachte 1] afkomstig waren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 27 mei 2013 te Eindhoven en/of Nuenen en/of elders in Nederland, zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft zij:
A
geldbedragen die werden aangewend ter betaling van huur en inrichtingskosten van de woning aan het [adres 2] voorhanden gehad en omgezet, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN

C

voertuigen (te weten een BMW 320i met kenteken [kenteken 2] en een Seat Ibiza met kenteken [kenteken 3] ) voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voertuigen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
D
meerdere (beweerdelijke) (loon)betalingen door
[bedrijf 1]verworven en voorhanden gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat die (beweerdelijke) (loon)betalingen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN

E

- kleding en schoenen en een horloge (
Cartier)en een sieraad en andere voorwerpen voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt en
- contante geldbedragen waarmee horloges (van het merk
Audemars Piguet) zijn betaald voorhanden gehad en overgedragen,
terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat die kleding en schoenen en dat horloge en dat sieraad en die geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage die bij dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt.

Voorwaardelijk verzoek

Door de raadsvrouw is bij pleidooi verzocht om – indien het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij altijd heeft gedacht dat de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn geld verdiende met onder meer de handel in zonnebanken, niet geloofwaardig acht – de advocaat-generaal opdracht te geven het proces-verbaal van verhoor van de verdachte als getuige in het proces
Passagevan 2 maart 2015 te voegen in het onderhavige dossier. Het hof wijst dit verzoek af en overweegt daartoe dat de omstandigheid dat de verdachte als getuige onder ede, in de woorden van de verdediging, “kennelijk hetzelfde” heeft verklaard als in haar verhoor als verdachte op 28 februari 2017 niet de noodzaak met zich brengt bedoeld proces-verbaal te voegen in het onderhavige dossier.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van onder meer geldbedragen, auto’s en een horloge. De verdachte heeft door haar handelen gedurende een lange periode geprofiteerd van het criminele vermogen van de medeverdachte [medeverdachte 1] , haar ex-partner. Ook heeft de verdachte voor [medeverdachte 1] pakketjes met grote contante geldbedragen, bestemd voor de betaling van dure horloges, overgedragen aan een juwelier, hetgeen het hof haar ernstig kwalijk neemt. Door haar handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De verdachte is op 27 mei 2013 aangehouden en in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 5 maart 2015 vonnis heeft gewezen. Tegen dit vonnis is door de verdachte op 11 maart 2015 en door de officier van justitie op 18 maart 2015 hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 22 juni 2017 arrest wijst.
Vooropgesteld zij dat in artikel 6, eerste lid EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte op 27 mei 2013 heeft in de onderhavige strafzaak als zodanige handeling te gelden.
Als uitgangspunt voor de berechting in eerste aanleg heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Voor de behandeling in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, kunnen aanleiding geven om van deze uitgangspunten af te wijken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen constateert het hof dat de redelijke termijn in hoger beroep slechts in beperkte mate, te weten met ruim drie maanden is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Salduz
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het recht op consultatiebijstand van de verdachte is geschonden, aangezien zij voorafgaande aan haar verhoor door de politie op 12 juni 2017 niet is gewezen op haar recht een advocaat te consulteren. De raadsvrouw heeft verzocht met deze schending van artikel 6 EVRM in straf mitigerende zin rekening te houden.
Het hof overweegt dat de verdachte bij de aanvang van haar verhoor op 12 juni 2007 niet is gewezen op haar recht op consultatiebijstand, maar dat uit het proces-verbaal van verhoor wel blijkt dat zij later die dag – omstreeks 17:00 uur – telefonisch haar advocaat heeft geconsulteerd. Deze overtreding van het recht op consultatiebijstand dient de uitsluiting van het bewijs tot gevolg te hebben van de door de verdachte afgelegde verklaring, tòt het tijdstip waarop voornoemd telefonisch overleg met haar advocaat heeft plaatsgevonden. Strafvermindering komt als reactie op dit geconstateerde vormverzuim naar het oordeel van het hof niet in aanmerking, in zoverre wordt het verweer aldus verworpen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 januari 2017 is zij eerder onherroepelijk door de strafrechter veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdende met het tijdsverloop in deze strafzaak, een taakstraf alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. P.A.M. Hoek en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2017.