ECLI:NL:GHAMS:2017:2687

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
23-000126-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met vervangende bewijsoverweging in hoger beroep betreffende belemmering aanhouding medeverdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1982, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 5 januari 2016. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met een eigen bewijsoverweging. De zaak betreft de belemmering van de aanhouding van een medeverdachte door de verdachte, die met een felle lamp in de ogen van de verbalisanten scheen terwijl deze de medeverdachte aanhielden. De verdachte stelde dat hij enkel de aanhouding wilde filmen en geen opzet had om de verbalisanten te hinderen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte, ondanks waarschuwingen van de verbalisanten, doorging met filmen en hen hinderde in hun werkzaamheden. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet had op het belemmeren van de werkzaamheden van de verbalisanten. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de nieuwe bewijsoverweging.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000126-16
Datum uitspraak: 3 februari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-225742-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging van de rechtbank vervangt door het navolgende.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in zowel eerste aanleg als in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat hij geen opzet had op het belemmeren van de aanhouding van de medeverdachte. Door een in zijn ogen onterechte staandehouding voelde de verdachte zich onrecht aangedaan en besloot hij de aanhouding van de medeverdachte te filmen met zijn telefoon. De verdachte wilde enkel de gang van zaken vastleggen om aan zijn advocaat te kunnen laten zien; hij had geen opzet op de belemmering en hij was er door de agenten niet op gewezen dat zij hinder ondervonden van het licht van zijn de telefoon.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat de verbalisanten een melding kregen van een straatroof gepleegd door twee personen van wie de signalementen waren opgegeven. Ter plaatse zagen zij twee mannen, waaronder verdachte, die aan deze signalementen voldeden. Terwijl de verbalisanten de medeverdachte aanhielden, scheen de verdachte met een felle lamp in de ogen van de verbalisanten, op een afstand van ongeveer 50 centimeter. Beide verbalisanten verklaren dat zij tegen de verdachte hebben gezegd het licht niet op hun gezicht te richten, aangezien dit hun zicht beperkte. Verbalisant [verbalisant] heeft de verdachte ook medegedeeld dat hij hem wel mocht filmen, maar hem niet mocht hinderen in zijn werk.
Het hof wil van de verdachte aannemen dat hij slechts de aanhouding van de medeverdachte heeft willen filmen. Zijn telefoon straalde daarbij echter een fel licht uit, waardoor de verbalisanten werden gehinderd in de normale afwikkeling van hun taak. De verbalisanten hebben de verdachte erop gewezen dat zij gehinderd werden door het licht, maar hij is toch doorgegaan met filmen. Gelet op deze gang van zaken is het hof, evenals de politierechter, van oordeel dat uit dit handelen van de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet op het belemmeren van de werkzaamheden van de verbalisanten blijkt.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. R.D. van Heffen en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 februari 2017.
Mrs R.D. van Heffen en P.H.M. Kuster zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[..........]
.