In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van computerapparatuur die toebehoorde aan haar werkgever, [bedrijf], in de periode van 9 december 2013 tot en met 4 juli 2014. De tenlastelegging omvatte het gebruik van een schaar of scherp voorwerp om de apparatuur te beschadigen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 januari 2017 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal eiste dezelfde straf als in eerste aanleg was opgelegd. Het hof heeft echter vastgesteld dat, hoewel de verdachte schichtig gedrag vertoonde ten opzichte van de computerapparatuur en haar verklaring niet geheel bevredigend was, er onvoldoende bewijs was om haar schuld wettig en overtuigend te bewijzen.
De camerabeelden toonden aan dat de verdachte zich in de nabijheid van de apparatuur bevond, maar het hof kon niet concluderen dat zij daadwerkelijk verantwoordelijk was voor de beschadigingen. Het hof oordeelde dat er geen ander bewijs in het dossier was dat de verdachte onomstotelijk als dader kon aanwijzen. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.