ECLI:NL:GHAMS:2017:2749

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
200.210.949/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over kinderen na wijziging van omstandigheden en belangen van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen. De man en de vrouw waren van 2005 tot 2011 gehuwd en hebben samen twee kinderen, [kind a] en [kind b]. De man heeft op 6 maart 2017 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2016, waarin het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen werd behandeld. De vrouw heeft op 22 mei 2017 een verweerschrift ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2017 zijn beide ouders, hun advocaten, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam en de raad voor de kinderbescherming verschenen. De raad heeft in zijn rapport aangegeven dat er grote zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. De man heeft betoogd dat er geen wijziging van omstandigheden is die de beëindiging van het gezamenlijk gezag rechtvaardigt, terwijl de vrouw stelt dat de situatie van de kinderen in gevaar is door het gedrag van de man, die tijdelijk naar Ethiopië was vertrokken zonder de vrouw en de GI hierover te informeren.

Het hof heeft overwogen dat de wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag van de vrouw noodzakelijk is in het belang van de kinderen. De kinderen hebben een dringende hulpbehoefte en het is essentieel dat beslissingen over hun zorg en opvoeding snel genomen kunnen worden. De communicatieproblemen tussen de ouders en de verschillen in opvatting over de opvoeding maken gezamenlijke gezagsuitoefening problematisch. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.210.949/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/603499 / FA RK 16-1320
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 juli 2017 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Breeveld te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Kemmers te Hoorn.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 6 maart 2017 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 6 december 2016.
2.2.
De vrouw heeft op 22 mei 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [kind a] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2017 plaatsgevonden, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 200.210.946/ 01.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI), vertegenwoordigd door een medewerker;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Metselaar.
De advocaat van de man heeft een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest van […] 2005 tot […] 2011 (datum inschrijving echtscheidingsbeschikking van 27 oktober 2010). Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen is geboren [A] (hierna: [kind a] ), [in] 2002. De man heeft [kind a] erkend. Uit het huwelijk van partijen is geboren [B] (hierna: [kind b] ), [in] 2006. [kind b] en [kind a] (hierna tezamen ook: de kinderen) verblijven bij de vrouw.
3.2.
Bij (tussen)beschikking van 8 juni 2016 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag in hoeverre een wijziging in het gezag tegemoet komt aan de belangen van [kind a] en [kind b] . Op 10 november 2016 heeft de raad een rapport uitgebracht, dat zich bij de stukken bevindt.
3.3.
Bij beschikking van 6 december 2016 (in de zaak met zaaknummer C/13/618472 / JE RK 16-1333) heeft de rechtbank het verzoek van de raad om ondertoezichtstelling van de kinderen afgewezen. De man heeft ook tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld (200.210.946/ 01).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het verzoek van de vrouw, het gezamenlijke gezag van partijen beëindigd en is de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
4.2.
De man verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de vrouw af te wijzen.
4.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
De man stelt dat niet voldaan is aan de gronden voor beëindiging van het gezamenlijk gezag en voert daartoe onder meer het volgende aan. Er heeft geen wijziging van omstandigheden plaatsgevonden, die tot beëindiging van het gezamenlijk gezag zou moeten leiden. Het vertrek van de man naar Ethiopië in november 2016 was slechts tijdelijk en hij is inmiddels weer teruggekeerd. De hulpverlening aan de kinderen is door zijn vertrek uit Nederland niet gestagneerd en ook voor en na zijn vertrek heeft de man altijd meegewerkt aan de hulpverlening. Dit blijkt ook uit het rapport van de raad, waarin is opgenomen dat sprake is van een positieve verandering in het gedrag van de man richting de hulpverlening van [kind a] . Dat hij achter de hulpverlening staat, volgt tevens uit de omstandigheid dat hij [kind a] gedurende een periode naar de dagbehandeling van de Bascule heeft gebracht. Dat hij niet altijd meteen akkoord gaat met de inzet van hulpverlening komt omdat hij pas laat door de vrouw daarover wordt geïnformeerd. De communicatie tussen de ouders is echter niet dusdanig slecht dat dat in de weg zou moeten staan aan gezamenlijke gezagsuitoefening. De problemen van de kinderen worden niet opgelost door de vrouw met het eenhoofdig gezag te belasten. Dit zal er juist toe leiden dat de kinderen klem en verloren dreigen te raken omdat zij het gevoel zullen hebben voor de vrouw te moeten kiezen.
Sinds de bestreden beschikking voelt de vrouw zich niet meer geroepen om met de man in gesprek te gaan over de kinderen en lijkt zij niet mee te willen werken aan het voortzetten van een behoorlijke omgangsregeling, aldus de man.
De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter de verhuisplannen van de vrouw en de kinderen naar Friesland te staan omdat dat meer rust zal brengen voor de kinderen.
Subsidiair heeft de man betoogd dat, alvorens een beslissing omtrent de beëindiging van het gezamenlijke gezag kan worden genomen, de raad opnieuw onderzoek moet verrichten naar de vraag in hoeverre een wijziging van het gezag thans, onder de meest recente omstandigheden, tegemoet komt aan de belangen van de kinderen.
5.3.
De vrouw stelt dat de wijziging naar eenhoofdig gezag van de vrouw in het belang van de kinderen noodzakelijk is en voert daartoe onder meer het volgende aan. De man is eind vorig jaar zonder de vrouw daarover in kennis te stellen voor onbepaalde tijd naar Ethiopië vertrokken. Hij heeft met zijn vertrek de ontwikkeling van de kinderen in gevaar gebracht omdat er destijds op korte termijn belangrijke gezagsbeslissingen genomen dienden te worden ten aanzien van de hulpverlening van de kinderen. Het is zorgelijk dat de man dit niet inziet.
De man heeft de kinderen wel op de hoogte gebracht van zijn vertrek maar zij moesten dit van hem voor de vrouw geheim houden en hij heeft ze in onwetendheid gelaten of, en zo ja wanneer, hij terug zou komen naar Nederland. Door het vertrek van de man en zijn handelen hieromtrent zijn de bevindingen en het advies van de raad in het rapport van 10 november 2016 achterhaald.
Zoals ook door de GI onderkend, heeft de man de afgelopen jaren structureel geen toestemming gegeven voor essentiële behandelingen van de kinderen. Partijen verschillen significant van mening over de gepaste zorg voor de kinderen, die beiden te kampen hebben met problematiek waarvoor niet (nog) langer gewacht kan worden met het inzetten van de benodigde hulpverlening. De verwachting is dat de man ook niet zal meewerken als de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de GI. De vrouw is voornemens op korte termijn met de kinderen naar Friesland te verhuizen. [kind a] kan daar terecht bij de in ASS-gespecialiseerde instelling Scauting en ook voor [kind b] is reeds een geschikte school gevonden. De verhuizing naar Friesland, een voor de kinderen positieve stap, zal naar verwachting worden vertraagd als de man mede het gezag over de kinderen heeft, aldus de vrouw.
5.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep als volgt verklaard. Er is sinds het vorige raadsonderzoek veel gebeurd en het is de vraag of de raad het in het rapport opgenomen advies (instandhouding van het gezamenlijk gezag) wel kan handhaven. Enerzijds is sprake van een betrokken vader met een goede band met zijn kinderen. Anderzijds zijn er grote zorgen over de communicatie tussen de ouders, de handelwijze van de man en de informatie die hij met de kinderen al dan niet deelt, waarmee hij de kinderen belast en waardoor ze in een loyaliteitsconflict dreigen te komen. Eenhoofdig gezag bij de vrouw geeft rust voor de kinderen. De raad maakt zich zorgen over de omgang tussen de man en de kinderen na de verhuizing van de vrouw. De raad biedt aan opnieuw onderzoek te verrichten naar de vraag of eenhoofdig gezag van de vrouw in het belang van de kinderen is.
5.5.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter de bestreden beschikking te staan. [kind a] en [kind b] zijn kwetsbare kinderen met speciale behoeftes. Het is noodzakelijk dat zij de juiste hulpverlening krijgen. De samenwerking met de man verloopt moeizaam. Hij is weliswaar betrokken geweest bij de hulpverlening van de Bascule, maar heeft ook meermalen geen gehoor gegeven aan verzoeken vanuit de GI. Het is derhalve in het belang van de kinderen dat de vrouw met het eenhoofdig gezag is belast. De GI staat achter de verhuizing van de vrouw en de kinderen naar Friesland.
5.6.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding om een nader onderzoek, zoals door de raad is aangeboden, te gelasten.
Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [kind b] en [kind a] zijn kwetsbare kinderen. [kind a] heeft een autismespectrumstoornis (ASS), is gameverslaafd en gaat sinds september 2015 niet meer naar school. Ook ten aanzien van [kind b] zijn er ernstige zorgen. Uit een verslag van de intern begeleider op de school van [kind b] van 15 mei 2017 volgt dat er tijdens een zorgbreedteoverleg (dat in oktober 2016 heeft plaatsgevonden) is geconstateerd dat er bij alle bij dat overleg aanwezigen (OKA, psycholoog OKT, orthopedagoog, leerkracht, intern begeleider, directie, leerplichtambtenaar en de schoolarts) ernstige zorgen bestaan over [kind b] ; het gaat niet goed met hem op school, hij vertoont ernstige gedragsproblemen en presteert onder zijn niveau. De school is van mening dat de emotionele- en cognitieve ontwikkeling van [kind b] grote schade heeft opgelopen door de onrustige, onzekere en onveilige situatie tijdens het opgroeien.
De raad heeft in zijn rapport geconstateerd dat beide kinderen veel last ondervinden van de conflicten en spanningen tussen de ouders. Het lukt de ouders onvoldoende om de kinderen buiten hun strijd te houden. De kinderen zijn zich erg bewust van de problemen tussen de ouders en van de negatieve houding van de ouders jegens elkaar.
Uit het voorgaande volgt dat beide kinderen al geruime tijd te maken hebben met complexe problematiek waarvoor zij ieder hulpverlening en ondersteuning nodig hebben. Gebleken is echter dat ten tijde van het gezamenlijk gezag van de ouders het tot stand brengen van hulpverlening en ondersteuning veelal moeizaam is verlopen. De man heeft meerdere malen geweigerd akkoord te gaan met de hulpverleningsplannen, dan wel is hij pas na enig tijdsverloop en na vele inspanningen van de GI en/of de vrouw daarmee akkoord gegaan. De GI heeft verklaard dat de inzet van de voor de kinderen benodigde hulpverlening meermaals door de niet meewerkende houding van de man is gestagneerd. De man heeft uiteindelijk, onder druk van de GI, wel zijn medewerking verleend aan het hulpverleningstraject bij de Bascule voor [kind a] , waarmee hij in maart 2016 is gestart bij de dagbehandeling bij Atlantis.
Dat het partijen niet dan wel moeizaam lukt om gezamenlijk de benodigde hulpverlening van de grond te krijgen, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid dat zij structureel niet op één lijn zitten met betrekking tot de vraag of, en zo ja welke hulpverlening voor de kinderen nodig is. Deze onenigheid over de in te zetten hulpverlening lijkt in hoofdzaak te worden veroorzaakt door het feit dat partijen door andere levensovertuigingen fundamenteel van opvatting verschillen over (de wijze van inrichten van) het leven en de (te hanteren stijl van) opvoeding.
Daarnaast is de man in november 2016, zonder de vrouw en de GI daarvan op de hoogte te stellen, voor zijn geloofsgemeenschap naar Ethiopië vertrokken en, naar het zich destijds liet aanzien, voor onbepaalde tijd. Hij is eerst in februari 2017 naar Nederland teruggekeerd. Hij was in die periode voor zowel de vrouw als de GI onbereikbaar. Deze handelwijze van de man vormt een aanzienlijke belemmering voor de gezamenlijke gezagsuitoefening met de vrouw, die juist in die periode zoekend was naar vervolgbehandelingen voor [kind a] .
De man heeft de kinderen wel van zijn vertrek op de hoogte gesteld, maar ze in onwetendheid gelaten over het antwoord op de vraag of en, zo ja, wanneer hij terug zou keren naar Nederland, hetgeen bij de kinderen voor veel onrust heeft gezorgd. Bovendien mochten de kinderen van de man de informatie over zijn ophanden zijnde vertrek naar Ethiopië niet met de vrouw delen, waarmee hij de kinderen heeft belast en ze in een loyaliteitsconflict heeft gebracht.
Sinds de bestreden beschikking is de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. In die periode is er voor [kind b] een onderwijsarrangement ingezet en is hij gestart met sensomotorische therapie (SGGZ). Ook met betrekking tot de hulpverlening voor [kind a] zijn er goede stappen gezet. [kind a] is inmiddels uitbehandeld bij Atlantis (de Bascule) en het is noodzakelijk dat er op korte termijn een vervolgtraject wordt opgestart. De vrouw heeft zich samen met de GI en de hulpverleners van de Bascule georiënteerd op de mogelijkheden in het noorden van het land en is uiteindelijk terecht gekomen bij de instelling Scauting. De vrouw is voornemens op korte termijn naar [plaats] te verhuizen zodat [kind a] zo snel mogelijk bij Scauting kan starten en [kind b] na de zomervakantie op zijn nieuwe school kan beginnen. De verhuizing naar [plaats] en het wonen aldaar biedt, zoals door alle betrokkenen wordt onderkend, een goed perspectief voor beide kinderen.
5.7.
Het vertrek van de man naar Ethiopië en zijn wijze van (niet, dan wel onvolledig) informeren van betrokkenen daaromtrent, alsmede de steeds dringender wordende hulpbehoefte van de kinderen, maakt dat er een wijziging in omstandigheden heeft plaatsgevonden. De wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag van de vrouw is naar het oordeel van het hof in het belang van [kind a] en [kind b] noodzakelijk. Beide kinderen hebben een dringende hulpbehoefte en zullen deze naar verwachting ook in de toekomst blijven houden. Het is daarom noodzakelijk dat beslissingen met betrekking tot de inzet van hulpverlening en overige in hun belang zijnde zaken met voortvarendheid genomen kunnen worden. Gebleken is tevens dat een gezamenlijke gezagsuitoefening, door verschillen van inzicht op verschillende gebieden tussen partijen en hun conflictueuze verhouding, daar in aanzienlijke mate aan in de weg staat. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen hun ouders. Nu bij de man en de vrouw, zoals hiervoor overwogen, een fundamenteel andere opvatting over de opvoeding en verzorging van de kinderen leeft, is niet te verwachten dat in die situatie binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat aan de gronden voor beëindiging van het gezamenlijk gezag en de toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de vrouw is voldaan.
5.8.
Het hof merkt tot slot nog op dat beëindiging van het gezamenlijke gezag niet aan een goede omgang tussen de man en de kinderen in de weg staat.
De vrouw heeft na terugkomst van de man uit Ethiopië zelf het initiatief genomen om de omgang tussen de man en de kinderen weer op gang te brengen en zij heeft ter zitting van het hof verklaard zich, ook na de verhuizing naar [plaats] , in te zullen blijven zetten voor het contact tussen de man en de kinderen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vrouw haar toezegging gestand zal doen.
5.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.J. Leijdekker en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen en is op 11 juli 2017 in het openbaar uitgesproken.