ECLI:NL:GHAMS:2017:2849

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
23-003595-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling door portier in uitgaansgelegenheid met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1968, was werkzaam als portier in een uitgaansgelegenheid in Schagen. Hij werd beschuldigd van mishandeling van twee slachtoffers in twee afzonderlijke incidenten. In het eerste incident, op 16 maart 2016, heeft de verdachte [slachtoffer 1] geduwd en geslagen nadat deze zich agressief gedroeg. Het hof oordeelde dat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1], en dat zijn reactie proportioneel was, waardoor het beroep op noodweer slaagde.

In het tweede incident, op 22 april 2016, was de verdachte opnieuw als portier werkzaam en werd hij geconfronteerd met [slachtoffer 2], die zich agressief gedroeg. Na een confrontatie waarbij [slachtoffer 2] de verdachte sloeg, reageerde de verdachte door terug te slaan. Het hof oordeelde wederom dat de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding en dat zijn reactie gerechtvaardigd was.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde mishandelingen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de gedragingen als wederrechtelijk konden worden aangemerkt. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003595-16
Datum uitspraak: 27 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 september 2016 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-142859-16 en 15-122791-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 15-142859-16hij, op of omstreeks 16 maart 2016, te Schagen, [slachtoffer 1], heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te duwen en/of een of meermalen in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen.
zaak met parketnummer 15-122791-16hij op of omstreeks 22 april 2016 te Schagen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door eenmaal met kracht in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.

Vrijspraak

Inleidende overwegingen
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte in zowel de zaak met parketnummer 15-142859-16 als de zaak met parketnummer 15-122791-16 heeft gehandeld uit noodweer en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn (vgl. Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15-142859-16
Op grond van de zich in het procesdossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feitelijke toedracht.
De aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) bezocht op 16 maart 2016 uitgaansgelegenheid ‘[bedrijf]’ in Schagen (hierna: [bedrijf]). De verdachte was daar op dat moment als portier werkzaam. In die hoedanigheid kreeg hij via zijn portofoon de mededeling dat een gast – [slachtoffer 1] – tijdens een druk bezocht feest personeel lastig viel in de garderobe en zich agressief gedroeg. De verdachte heeft [slachtoffer 1], die inmiddels naar buiten was gedirigeerd, in de deuropening van de voordeur van [bedrijf] verzocht hem zijn legitimatie te overhandigen, waaraan [slachtoffer 1] voldeed. Toen laatstgenoemde vervolgens zag dat de verdachte daar een foto van maakte, dook hij naar de verdachte toe, kennelijk met het doel zijn legitimatie terug te pakken. De verdachte weerde deze ‘snoekduik’ af en gaf [slachtoffer 1] een duw, waardoor deze viel. [slachtoffer 1] is vervolgens opgestaan en is opnieuw op de verdachte afgekomen, dit keer met gebalde vuist, waarmee hij probeerde de verdachte te slaan. Laatstgenoemde heeft [slachtoffer 1] hierop met één klap – een ‘hoge vuist’ – van zich af geslagen en hem daarbij in het gezicht geraakt.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat gesproken kan worden van (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke en wederrechtelijk aanranding van het lijf van de verdachte door [slachtoffer 1]. Echter, anders dan de advocaat-generaal – en met de raadsman – is het hof van oordeel dat de verdediging tegen de aanhoudende agressie van [slachtoffer 1], zich uitend in herhaalde aanrandingshandelingen, ook noodzakelijk was en dat van de verdachte als portier redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij zich aan de aanhoudende agressie en (het gevaar voor) de aanranding onttrok. Door [slachtoffer 1], in reactie op diens poging de verdachte met gebalde vuist te slaan, één vuistslag te geven heeft de verdachte de grenzen van de proportionaliteit naar het oordeel van het hof niet overschreden. Het beroep op noodweer slaagt.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15-122791-16
Op grond van de zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder door getuigen in hoger beroep afgelegde verklaringen, en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feitelijke toedracht.
De verdachte was op 22 april 2016 opnieuw als portier werkzaam in [bedrijf], alwaar een examenfeest was georganiseerd. De destijds zeventienjarige aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), die had staan schelden tegenover het personeel en wiens toestand door getuigen als dronken en heel onredelijk is getypeerd, is die avond door de verdachte en zijn collega’s richting de uitgang geleid. Onderwijl begon [slachtoffer 2] (meer) vervelend en agressief gedrag te vertonen. Nabij de hoofdingang is [slachtoffer 2] een lichte duw naar buiten gegeven. [slachtoffer 2] probeerde vervolgens weer naar binnen te komen, maar liep hierbij recht in de armen van de verdachte. Die begeleidde [slachtoffer 2] nogmaals naar de uitgang, alwaar [slachtoffer 2] zich stevig aan hem vasthield. De verdachte duwde [slachtoffer 2] naar achteren zodat hij los van hem kwam. [slachtoffer 2] kwam echter opnieuw op de verdachte af. Hij maakte daarbij slaande bewegingen in de richting van de verdachte en heeft met zijn gebalde rechtervuist op de linkerwang van de verdachte geslagen. Deze heeft [slachtoffer 2] hierop met zijn rechtervuist met één klap van zich af geslagen en hem daarbij in het gezicht geraakt. Toen politieambtenaren ter plaatse kwam hebben zij [slachtoffer 2] moeten kalmeren. Bij de aanhouding die daarop volgde heeft [slachtoffer 2] zich vervolgens op een dusdanige wijze verzet dat de politieambtenaren hem een pijnprikkel hebben moeten toedienen teneinde het verzet te doen staken.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte aldus ogenblikkelijk en wederrechtelijk is aangerand door [slachtoffer 2]. Anders dan de advocaat-generaal – en met de raadsman – is het hof ook hier van oordeel dat verdediging tegen de aanhoudende agressie van [slachtoffer 2], uitmondend in een vuistslag op de wang van de verdachte, noodzakelijk was en dat van de verdachte als portier redelijkerwijs niet hoefde te worden verlangd dat hij zich aan de aanhoudende agressie en de aanrandingshandelingen van [slachtoffer 2] onttrok. Verder kan niet gezegd worden dat de door de verdachte gegeven klap met de vuist niet in redelijke verhouding staat tot de vuistslag die [slachtoffer 2] hem kort daarvoor had toegediend. Daarnaast valt ondanks het verschil in leeftijd en postuur niet in te zien waarom van de verdachte onder de voornoemde omstandigheden redelijkerwijs kon worden verlangd dat hij een ander middel zou hebben gebruikt om de aanhoudende agressiviteit van [slachtoffer 2] te stoppen. Dat [slachtoffer 2] aan het incident een naar letsel boven en onder het oog over blijkt te hebben gehouden, doet aan een en ander niet af. Ook in deze zaak oordeelt het hof derhalve dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Conclusie
Met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). Nu het hof van oordeel is dat de verdachte in beide zaken met vrucht een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachtes ten laste gelegde gedragingen als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kunnen worden gezien. Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met de parketnummers 15-142859-16 en 15-122791-16 is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in de zaak met parketnummer 15-122791-16 in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 962,43. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 22,97. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-142859-16 en in de zaak met parketnummer 15-122791-16 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. C.N. Dalebout en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 juni 2017.
[..........]
.