ECLI:NL:GHAMS:2017:3098

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
200.210.558/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders tegen gerechtsdeurwaarders inzake publicatie en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) op 1 maart 2017 een klacht ingediend tegen zeven gerechtsdeurwaarders. De klacht betreft een publicatie op de website van een stichting waar deze gerechtsdeurwaarders bij zijn aangesloten. De KBvG stelt dat deze publicatie in strijd is met de artikelen 1 en 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders en artikel 1 van de Verordening KBvG normen voor kwaliteit. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft de KBvG in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard, wat de KBvG niet accepteert.

De zaak is behandeld op 8 juni 2017, waarbij de KBvG en de gerechtsdeurwaarders hun standpunten hebben toegelicht. De kamer heeft geoordeeld dat het handelen van de stichting niet onder het tuchtrecht valt, en dat er onvoldoende bewijs is dat de gerechtsdeurwaarders zich schuldig hebben gemaakt aan tuchtrechtelijk laakbaar gedrag. Het hof heeft echter geoordeeld dat de KBvG ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, maar volgt de kamer in haar conclusie dat de klacht ongegrond is. De publicatie op de website van de stichting wordt als reclame gezien en de verantwoordelijkheid ligt bij het bestuur van de stichting, niet bij de individuele gerechtsdeurwaarders.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beslissing vernietigd en de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door de rechters J.C.W. Rang, J.M. de Jongh en L.J. Saarloos op 1 augustus 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.210.558/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/607920 / DW RK 16/475
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 augustus 2017
inzake
Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
vertegenwoordigd door haar voorzitter W.W.M. van de Donk,
tegen
1. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
2. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
3. [naam]
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
4. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
5. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
6. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
7. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: [naam] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: de KBvG) heeft op 1 maart 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 31 januari 2017. De kamer heeft in de bestreden beslissing (naar het hof begrijpt) de KBvG niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.
1.2.
Geïntimeerden (hierna: de gerechtsdeurwaarders) hebben op 29 maart 2017 een verweerschrift - met bijlage - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juni 2017. W.W.M. van de Donk en [gerechtsdeurwaarder 6] , vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; Van de Donk en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarders zijn allen met hun kantoor aangesloten bij de Stichting [naam] (hierna ook: [de stichting] ). Deze stichting is in 1998 opgericht en heeft als doel de derdengelden veilig te stellen voor opdrachtgevers. De gerechtsdeurwaarders staan voor elkaar in en dekken een eventueel tekort om gelden alsnog door te kunnen storten aan de rechthebbende.
3.2.2.
Op de website van [de stichting] is onder het kopje ‘nieuws’ in november 2015 een publicatie geplaatst met de navolgende inhoud:
“Nieuw voorval toont noodzaak [de stichting] aan
Afgelopen week concludeerde de Autoriteit Consument & Markt (ACM) naar aanleiding van haar onderzoek naar de incassosector dat er veel mis gaat bij incassobureau’s. Zij rekenen te hoge incassokosten, sturen spookfacturen en maken zich schuldig aan bedreigingen, scheldpartijen en privacyschending.
“Dat is nogal wat” zegt [naam persoon] . voorzitter van [de stichting] . Toch kijkt hij er niet helemaal van op want een incassokantoor kan iedereen beginnen. Naast de kantoren waar het wel op orde is lopen er ook nogal wat cowboys rond. Dat de incassobranche zelf roept om meer toezicht juicht hij toe.
Dat toezicht is er al wel bij de gerechtsdeurwaarders. Voor gerechtsdeurwaarders is er een wettelijk toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de financiën. Dit geldt voor alle gerechtsdeurwaarders. Daarnaast is er een (strenger) vrijwillig financieel toezicht, waaronder alleen deelnemers aan [de stichting] vallen.
Dat het wettelijke toezicht ook werkt blijkt wel uit de ontzetting uit het ambt van gerechtsdeurwaarder [naam persoon] . [naam persoon] is door de Amsterdamse rechtbank uit zijn ambt gezet omdat hij 1,2 miljoen euro van de klantenrekening gebruikt zou hebben om zijn deurwaarderskantoor overeind te houden. Dit berichtte De Telegraaf afgelopen week. Volgens het bericht in De Telegraaf is [naam persoon] bij het gerechtshof in hoger beroep gegaan tegen het vonnis.
[naam persoon] , (..) licht toe dat opdrachtgevers niet altijd stilstaan bij dit risico. De opdrachtgever is vaak de dupe als de incassopartner niet meer in staat is om het voor de opdrachtgever geïnde geld (derdengelden) naar de opdrachtgever over te maken.
[de stichting] biedt een garantie om dat risico af te dekken. De deelnemers aan [de stichting] staan ervoor garant dat de ontvangen bedragen ook daadwerkelijk terechtkomen bij de opdrachtgevers. De belangrijkste voorwaarde die aan deelnemende gerechtsdeurwaarders wordt gesteld is een kerngezonde financiële positie. De eisen ten aanzien van liquiditeit en solvabiliteit zijn 25% strenger dan de eisen die door de overheid gesteld worden.
Bij de tot het fonds toegelaten deelnemers wordt door een externe registeraccountant doorlopend de vinger aan de pols gehouden met betrekking tot de financiële positie. Door deze financiële kracht kan iedere deelnemer een eventuele forse tegenslag al opvangen.
Aangesloten deurwaarderskantoren zijn te herkennen aan het [de stichting] -logo op hun briefpapier, en zijn terug te vinden op de website van [de stichting] ( [website] )
“Voorkom dus onaangename verrassingen en let op het logo van [de stichting] ” is het advies van [naam persoon] .”
3.2.3.
Het bestuur van [de stichting] heeft besloten voormelde tekst op de website te plaatsen.

4.Standpunt van de KBvG

4.1.
De KBvG stelt dat [de stichting] met de verschenen publicatie heeft gehandeld in strijd met de artikelen 1 en 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders en artikel 1 van de Verordening KBvG normen voor kwaliteit in samenhang met artikel 1.2 van het Reglement KBvG Normen voor kwaliteit.
4.2.
De KBvG heeft aan de klacht het volgende ten grondslag gelegd. De titel van voormelde publicatie suggereert ten onrechte dat het voorgedane voorval, te weten de ontzetting uit het ambt van een gerechtsdeurwaarder wegens een bewaringstekort, aantoont dat het bestaan van [de stichting] noodzakelijk is. Daarnaast wordt in de tekst gewezen op een publicatie van de ACM inzake misstanden in de incassobranche en wordt dit in verband gebracht met de ontzetting uit het ambt van een gerechtsdeurwaarder. Die beide feiten hebben echter niets met elkaar te maken. De lezer wordt hierdoor op het verkeerde been gezet. Door de onheus gelegde verbanden wordt de suggestie gewekt dat de deelnemers van [de stichting] financieel gezonder zijn dan niet-deelnemers. [de stichting] heeft zich te onthouden van inhoudelijk vergelijkende reclame, nu dit een onwenselijk beeld over gerechtsdeurwaarders bij het publiek oproept. De beroepsgroep van gerechtsdeurwaarders heeft een uitzonderlijke positie die het stelsel van wettelijk toezicht en controle op de beroepsgroep legitimeert. Die positie brengt met zich dat het publiek altijd moet kunnen vertrouwen op een goede uitvoering van de taken, waaronder het voldoen aan de financiële verplichtingen. De kantoren van de gerechtsdeurwaarders zijn deelnemer aan het fonds en als gevolg van een en ander zijn de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk aansprakelijk voor de inhoud van de publicatie. Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie kunnen zij zich niet verschuilen achter de organisatie waaraan zij zijn verbonden, aldus de KBvG.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat het handelen van [de stichting] niet kan worden onderworpen aan het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde tuchtrecht. Verder heeft de kamer onder 4.7 van haar beslissing overwogen dat voor de toepassing van het tuchtrecht op de gedragingen van een gerechtsdeurwaarder die optreedt als bestuurder van een rechtspersoon als [de stichting] , alleen plaats is als de gerechtsdeurwaarder – bij het wegdenken van het aan de rechtspersoon toe te rekenen bestuursbesluit – zich door feitelijke gedragingen aan tuchtrechtelijk relevant gedrag schuldig heeft gemaakt. Feiten en omstandigheden die in dit geval tot de conclusie moeten leiden dat daarvan sprake is, zijn naar het oordeel van de kamer niet (voldoende) gebleken. De kamer heeft in het dictum (naar het hof begrijpt) de KBvG in haar klacht jegens [de stichting] niet-ontvankelijk verklaard.
6.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft de KBvG nader toegelicht dat het nimmer de bedoeling is geweest de klacht te richten tegen [de stichting] en dat zij dat ook niet heeft gedaan. De KBvG heeft van de zeven bij [de stichting] aangesloten kantoororganisaties een gerechtsdeurwaarder genomen en tegen dezen een klacht ingediend. Hiervan uitgaande is het hof van oordeel dat de kamer de KBvG ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht.
6.3.
Het hof volgt de kamer echter in haar rechtsoverweging 4.7. Ook in hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot de conclusie moeten leiden dat de gerechtsdeurwaarders zich door feitelijke gedragingen schuldig hebben gemaakt aan tuchtrechtelijk laakbaar gedrag. De hiervoor onder 3.2.2. geciteerde tekst is niet erg genuanceerd en betreft feitelijk reclame voor [de stichting] ten koste van een met name genoemde collega-deurwaarder. Daarvoor is echter het bestuur van [de stichting] verantwoordelijk en niet een van de beklaagde gerechtsdeurwaarders. Voorts kan niet worden gezegd, en de KBvG betoogt dat ook niet, dat het enkele aangesloten zijn bij [de stichting] al tuchtrechtelijk laakbaar is. Dit brengt met zich dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J.M. de Jongh en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017 door de rolraadsheer.