In deze zaak gaat het om een klacht van klagers tegen gerechtsdeurwaarders over de berekening van invorderingskosten. Klagers, die een geldlening van € 285.000,- van de ouders van klaagster 2 hebben ontvangen, hebben een klacht ingediend omdat de gerechtsdeurwaarders een percentage van 5% aan invorderingskosten hebben berekend, terwijl zij van mening zijn dat dit percentage slechts 0,5% had mogen zijn. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft op 24 januari 2017 het verzet van klagers tegen een eerdere beschikking gegrond verklaard op één onderdeel, wat leidde tot een schorsing van de gerechtsdeurwaarders voor de duur van één week. Het hof heeft de zaak op 8 juni 2017 behandeld en de klacht gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de berekening van de invorderingskosten door de gerechtsdeurwaarders buitenproportioneel is en legt de maatregel van berisping op aan de verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder. De beslissing van de kamer wordt gedeeltelijk vernietigd, en de gerechtsdeurwaarders worden niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep voor andere klachtonderdelen.