In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor medeplichtigheid aan het opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte omzetbelasting, wat resulteerde in te weinig belastingheffing. De tenlastelegging betrof een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak van 18 juni 2014 tot en met 30 juni 2014, waarbij de verdachte samen met anderen opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 juli 2014 te Amsterdam, in vereniging met anderen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist heeft gedaan, wat heeft geleid tot een onterecht teruggevraagd bedrag aan omzetbelasting.
De zaak is behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 25 april 2017 en 1 augustus 2017. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte is vrijgesproken van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het faciliteren van een onjuiste aangifte door een rechtspersoon, wat niet alleen fiscaal nadeel heeft veroorzaakt, maar ook de belastingmoraal ondermijnt.
De op te leggen straf is gegrond op de relevante artikelen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het bewezen verklaarde feit en de eerdere vrijspraak door de politierechter herzien.