ECLI:NL:GHAMS:2017:4046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
23-004310-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep openlijke geweldpleging op het Rembrandtplein te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor openlijke geweldpleging op het Rembrandtplein in Amsterdam op 21 oktober 2016. De tenlastelegging betrof het in vereniging geweld plegen tegen een slachtoffer, waarbij de verdachte het slachtoffer op de grond duwde en hem schopte terwijl hij op de grond lag. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan, ondanks de verdediging van de verdachte dat zijn handelen gericht was op het uit elkaar halen van de betrokkenen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de geweldshandelingen en dat hij een significante bijdrage had geleverd aan het openlijk geweld. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze inmiddels door een andere rechter was bevolen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004310-16
datum uitspraak: 21 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 november 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-215428-16 en 13-860018-14 (tul) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd op [detentie] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2016 te Amsterdam openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Rembrandtplein, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het Rembrandtplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het op de grond duwen van voornoemde [slachtoffer] en het eenmaal of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen tegen en/of in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 oktober 2016 te Amsterdam openlijk, te weten op de openbare weg, het Rembrandtplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het op de grond duwen van voornoemde [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat zijn handelen gericht was op het uit elkaar halen van aangever [slachtoffer] en een van de jongens uit het groepje dat eerder bij het bankje was komen staan waar [slachtoffer] op zat. De raadsvrouw heeft betoogd dat de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] en hetgeen portiers tegenover verbalisant [verbalisant 2] hebben verklaard op verschillende punten afwijken van hetgeen uit de camerabeelden blijkt. Voorts blijkt niet dat de verdachte doelgericht [slachtoffer] heeft geschopt (dan wel [slachtoffer] heeft geraakt), noch dat is voldaan aan alle voorwaarden om tot bewezenverklaring van openlijke geweldpleging te komen, zodat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de door toezichtscamera’s gemaakte opnamen (dossier pagina 17-18) volgt dat [slachtoffer] door enkele personen, waaronder de verdachte, naar de grond is geduwd. Terwijl [slachtoffer] op de grond lag, schopte de verdachte in de richting van het lichaam van [slachtoffer] . Te zien is dat het been van de verdachte abrupt stopte bij het lichaam van [slachtoffer] . Het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze waarnemingen en leidt hieruit af dat de verdachte gericht tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft geschopt. Ook verbalisant [verbalisant 1] heeft dit waargenomen (dossier pagina 7), terwijl er geen aanknopingspunt is ervan uit te gaan dat hij dit niet (goed) heeft kunnen zien.
Uit het voorgaande, bezien in samenhang met de overige te bezigen bewijsmiddelen leidt het hof af dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte slechts de bedoeling had aangever [slachtoffer] en een jongen uit een groepje te scheiden en voorts dat hij opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen, daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd, en dat ook overigens aan de vereisten voor bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is voldaan.
Dat de aangever, die ten tijde van het tenlastegelegde in beschonken toestand verkeerde en minder vast
ter been was, niet (meer) weet of hij is geschopt, doet aan het voorgaande niet af.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van geweld op de openbare weg tegen een daar aanwezige jongen door hem te intimideren en hem later (met anderen) naar de grond te duwen en te schoppen. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke misdrijven versterken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 augustus 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een delict waarbij geweld is gebruikt, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf van honderd uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

De advocaat-generaal heeft gevorderd de tenuitvoerlegging te bevelen van de bij vonnis van 31 oktober
2014 door de kinderrechter voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen jeugddetentie (met parketnummer 13-860018-14).
Bij het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is aannemelijk geworden dat de tenuitvoerlegging van deze taakstraf inmiddels onherroepelijk door een andere rechtelijke instantie is bevolen. Het hof zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de kinderrechter van 31 oktober 2014, met parketnummer 13-860018-14.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 september 2017.