Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1bestrijdt Beheersmaatschappij [X] de vaststelling van de rechtbank dat de werkmaatschappijen in 2012 vanwege de economische crisis in zwaar weer verkeerden en dat Grinta in oktober 2012 als manager, en later als bestuurder, is aangetrokken om het tij te keren. Volgens Beheersmaatschappij [X] leden de werkmaatschappijen weliswaar onder de economische crisis en de afwezigheid van [X] (die vanwege een burn-out en een alcoholverslaving niet meer in staat was zijn werkzaamheden als (indirect) statutair bestuurder uit te voeren), maar verkeerden de werkmaatschappijen niet in financieel zwaar weer toen [geïntimeerde] aantrad als (middellijk) bestuurder. [geïntimeerde] heeft door middel van mooie praatjes het echtpaar [X] ervan weten te overtuigen dat hij geschikt was voor de functie, terwijl dat achteraf gezien niet het geval was, aldus Beheersmaatschappij [X] .
grief 2bestrijdt Beheersmaatschappij [X] het oordeel van de rechtbank dat het vereiste causaal verband ontbreekt. Beheersmaatschappij [X] voert hiertoe aan dat er sprake is van een condicio sine qua non verband tussen de door haar geleden schade en het in strijd handelen met artikel 12 lid 3 sub e en g van de statuten door [geïntimeerde] (via Grinta), door het aangaan van de SOV zonder voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders. Beheersmaatschappij [X] betwist dat [geïntimeerde] de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders voor het aangaan van de SOV heeft gevraagd. Volgens Beheersmaatschappij [X] is door het handelen van [geïntimeerde] het specifieke gevaar waartegen artikel 12 lid 3 sub e en g van de statuten beoogt te beschermen verwezenlijkt, namelijk het ondoordacht aangaan van grote financiële verplichtingen van de vennootschap, waarmee de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] in beginsel vast staat. Beheersmaatschappij [X] betwist dat Atradius ook zonder de SOV een vorderingsrecht op haar zou hebben op grond van de solidariteitsovereenkomst uit 1988. Volgens Beheersmaatschappij [X] volgt dit reeds uit de omstandigheid dat Atradius de solidariteitsovereenkomst uit 1988 niet aan haar vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast stelt Beheersmaatschappij [X] dat als [geïntimeerde] de SOV niet namens haar zou hebben ondertekend, Atradius de kredietverzekering niet zou hebben voortgezet, dat de solidariteitsovereenkomst uit 1988 in dat geval zou zijn beëindigd en dat de schade dus niet zou zijn ontstaan. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Beheersmaatschappij [X] in dit verband nog gesteld dat slechts een beperkt aantal leveranciers gebruik maakte van de kredietverzekering en dat de leveranciers van [X] Staalbouw B.V. op eigen risico hadden kunnen leveren of zich hadden kunnen voorzien van een andere kredietverzekeraar. Indien en voor zover Atradius wel op grond van de solidariteitsovereenkomst uit 1988 een vorderingsrecht zou toekomen, is volgens Beheersmaatschappij [X] sprake van alternatieve causaliteit ex artikel 6:99 BW en dient [geïntimeerde] te bewijzen dat de schade niet het gevolg is van het sluiten van de SOV. Ten slotte heeft Beheersmaatschappij [X] aangevoerd dat [geïntimeerde] door het verzwijgen van de SOV en de daarmee gepaard gaande financiële risico’s, Beheersmaatschappij [X] de kans heeft ontnomen haar financiële risico’s te beperken.
grief 3betoogt Beheersmaatschappij [X] dat haar vorderingen moeten worden toegewezen omdat [geïntimeerde] , hoewel hij bekend was met de door hem namens Beheersmaatschappij [X] gesloten SOV en de daaraan verbonden financiële risico’s, heeft verzuimd in de overeenkomst tot verkoop van de aandelen in de werkmaatschappijen met [Y] , ten behoeve van Beheersmaatschappij [X] een vrijwaringsclausule op te nemen met betrekking tot de verplichtingen onder de SOV. Daardoor heeft [geïntimeerde] Beheersmaatschappij [X] met een groot financieel risico opgezadeld, dat zich heeft verwezenlijkt. [geïntimeerde] heeft Beheersmaatschappij [X] niet geïnformeerd over of gewaarschuwd voor de financiële gevolgen van de SOV terwijl dat van hem verwacht had mogen worden. Indien hij dat wel had gedaan, had Beheersmaatschappij [X] kunnen proberen de door de SOV veroorzaakte schade te beperken, bijvoorbeeld door de SOV op te zeggen. Volgens Beheersmaatschappij [X] was het bovendien de vaste accountant van [Y] (Rijkse) die de koopovereenkomst heeft opgesteld, niet die van Beheersmaatschappij [X] , en heeft [geïntimeerde] verzuimd onafhankelijk deskundig advies in te winnen ten aanzien van de inhoud en (financiële) gevolgen van de koopovereenkomst. Het voorgaande geeft eens temeer te denken nu [geïntimeerde] (via Grinta) kort na het sluiten van de koopovereenkomst bij [Y] in dienst is getreden. [geïntimeerde] heeft aldus zijn taak als (middellijk) bestuurder onbehoorlijk vervuld althans onrechtmatig jegens Beheersmaatschappij [X] gehandeld, aldus nog steeds Beheersmaatschappij [X] .
Grief 4deelt derhalve het lot van de overige grieven.