ECLI:NL:GHAMS:2017:4182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
200.200.578/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en kosten van de huishouding in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De man en de vrouw zijn in 2009 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een uitsluiting van gemeenschap van goederen inhielden. Hun huwelijk is op 23 februari 2016 ontbonden. De man vordert in hoger beroep dat de vrouw hem een bedrag van € 94.122,- betaalt ter zake van de kosten van de huishouding en een bedrag van € 51.678,- in verband met leningen en belastingteruggaven. De vrouw verzet zich tegen deze vorderingen en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De rechtbank had in de eerdere beschikking geoordeeld dat de man zijn vordering onvoldoende had onderbouwd. Het hof bevestigt deze conclusie en oordeelt dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De man heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie en de kosten van de huishouding zijn niet adequaat onderbouwd. Het hof wijst de vordering van de man tot betaling van de kosten van de huishouding af en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank.

Wat betreft de belastingteruggaven oordeelt het hof dat de vrouw de helft van de teruggaven over de jaren 2014 en 2015 aan de man moet betalen, omdat deze teruggaven betrekking hebben op gezamenlijke kosten. De vrouw moet de man een bedrag van € 8.507,- betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De overige vorderingen van de man worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 oktober 2017
Zaaknummer: 200.200.578/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/228113/FA RK 15-3651
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 5 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 6 juli 2016 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk C/15/228113/FA RK 15-3651.
1.3.
De vrouw heeft op 13 december 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 26 april 2017 (productie 3 t/m 6) en 28 april 2017 (productie 7) nadere stukken ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 2 mei 2017 (productie 1 t/m 5) nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 11 mei 2017 ter terechtzitting behandeld.
1.7
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2009 te Paramaribo (Suriname) onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. Hun huwelijk is op 23 februari 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 27 januari 2016 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn in mei 2015 feitelijk uit elkaar gegaan.
2.2.
In de door partijen [in] 2009 ten overstaan van notaris Chitoe te Paramaribo overeengekomen huwelijkse voorwaarden is als enig artikel opgenomen:
“Er zal tussen de aanstaande echtgenoten geen gemeenschap van goederen hoegenaamd bestaan, zodat zowel de wettelijke gemeenschap van goederen als die van winst en verlies en die van vruchten en inkomsten bij deze uitdrukkelijk worden uitgesloten.”
2.3.
Tussen partijen staat vast dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat 15 juni 2015 moet worden gehanteerd als peildatum.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de wijze van verdeling wordt vastgesteld zoals overwogen in rechtsoverweging 2.4.7 tot en met 2.4.17 van de beschikking en is het meer of anders gevorderde afgewezen.
In deze overwegingen is onder meer het volgende bepaald:
“ 2.4.11. De man stelt een vordering te hebben op de vrouw uit hoofde van verdeling van de
kosten van de huishouding. (….)
(…)
De rechtbank kan niet vaststellen hoe de geldstromen van partijen tijdens het huwelijk verliepen. Zowel zakelijk als privé lijken de geldstromen door elkaar heen te lopen. Een vordering zoals de man stelt dient cijfermatig geconcretiseerd te worden en onderbouwd te worden met stukken. De man heeft dit echter nagelaten, terwijl van de zijde van de vrouw aannemelijk is gemaakt dat zij in elk geval in zekere mate heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. De rechtbank zal de vordering van de man daarom afwijzen.
2.4.16.
Ten aanzien van het saldo van de onder 2.4.10 vermelde rekening is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het voorgaande en gelet op de standpunten van partijen terzake, er geen grond is om het saldo per peildatum anders te verdelen dan de saldi van de overige rekeningen, dat wil zeggen bij helfte. Nu de rekening op naam van de man gesteld zal worden is de man dus aan de vrouw verschuldigd een bedrag gelijk aan de helft van het saldo per 15 juni 2015.”
De man heeft in eerste aanleg onder meer (na wijziging van zijn verzoek) verzocht te bepalen dat de vrouw de helft van de kosten van de huishouding van partijen aan de man dient te betalen en zo nodig de vrouw te gelasten om op de voet van artikel 843 Rv de door hem onder punt 16 van zijn verzoek genoemde stukken over te leggen teneinde de man in de gelegenheid te stellen het bedrag van zijn vordering op de vrouw te specificeren.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de vrouw te veroordelen aan de man te betalen:
- ter zake de kosten van de huishouding een bedrag van € 277.698,79;
- ter zake de verstrekte lening en belastingteruggaven een bedrag van in totaal € 51.678,-,
- naar het hof begrijpt, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de te wijzen beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
- ter zake van de verdeling van het saldo van de gezamenlijke rekening ABN AMRO [nummer] te bepalen dat het saldo op de peildatum 15 juni 2015 geheel aan hem toekomt.
De man heeft zijn verzoeken ter zitting in hoger beroep aldus gewijzigd dat hij ter zake van de kosten van de huishouding thans verzoekt dat de vrouw aan hem een bedrag dient te voldoen van € 94.122,- en ter zake de belastingteruggaven verzoekt de man dat de vrouw de helft daarvan aan hem voldoet.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vrouw verzoekt voorts te bepalen dat de man wordt veroordeeld in de proceskosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde zijn de verzoeken van de man te bepalen dat de vrouw aan hem een bedrag dient te voldoen ter zake van de kosten van de huishouding en een bedrag in verband met leningen en belastingteruggaven. Het hof zal hierna eerst het verzoek van de man met betrekking tot de kosten van de huishouding behandelen.
4.2.
De man stelt, kort samengevat, dat de vrouw aan hem een bedrag dient te voldoen in verband met door hem betaalde kosten van de huishouding in de periode van 29 februari 2012 (opening gezamenlijke ABN AMRO rekening) tot en met 31 mei 2015 (de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen). Aanvankelijk berekende hij dit bedrag op € 277.698,79 en na wijziging van zijn verzoek op € 94.122,-. Volgens de man waren de inkomens van partijen in die periode ontoereikend om de kosten van de huishouding te voldoen. Hij stelt dat zijn inkomen in 2012 € 11.989,19 bedroeg en dat hij in de periode van 2013 tot en met 2015 in het geheel geen inkomen had. De vrouw had om die reden haar hele inkomen en vermogen moeten aanwenden om de kosten van de huishouding te voldoen, aldus de man. Zij heeft dit niet gedaan en slechts verwaarloosbare bedragen betaald ten behoeve van de huishouding. De overige kosten van de huishouding zijn uit leningen voldaan die de man zal moeten aflossen. Indien de vrouw van mening is dat haar vermogen niet toereikend is voor de bijdragen zal zij dit moeten aantonen. De man betwist voorts dat partijen een afwijkende regeling hadden afgesproken ten aanzien van de lasten van de echtelijke woning, zoals door de vrouw in eerste aanleg is betoogd. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man een rapport van 4 oktober 2016 overgelegd van Scope Haarlemmermeer B.V. (hierna te noemen: Scope).
4.3.
De vrouw betwist de door de man gestelde vordering. Zij is van mening dat de man de totale omvang van de kosten van de huishouding niet inzichtelijk heeft gemaakt en evenmin de inkomens- en vermogenspositie van partijen. Het door Scope opgestelde overzicht is niet compleet. De uitgaven die van de ING rekening van de vrouw dan wel door de vrouw zijn gedaan zijn niet in de opstelling betrokken. De vrouw benadrukt dat zij met haar inkomen uit dienstverband bij de KLM altijd volledig heeft meebetaald aan de kosten van de huishouding. Zij heeft voorts een periode niet gewerkt in verband met IVF trajecten. De vrouw is van mening dat zij, gelet op deze keuze van partijen, er geen rekening mee hoefde te houden dat zij achteraf met een vordering van de man zou worden geconfronteerd. Daarnaast heeft zij met huurinkomsten en schenkingen van haar ouders bijgedragen aan de kosten van de huishouding. De man heeft slechts korte tijd in loondienst gewerkt en verder altijd ondernemingen gehad. De vrouw betwist dat er geld geleend moest worden. Zij heeft hiervoor niet getekend en dit is ook niet met haar besproken. Voorts wijst de vrouw erop dat volgens vaste jurisprudentie de afrekening van de huishoudkosten periodiek (aan het einde van elk jaar) dient plaats te vinden. Dit is niet gebeurd, de man heeft tijdens het huwelijk nooit gesproken over de kosten. De vrouw had dan ook geen verrekening behoeven te verwachten aan het einde van het huwelijk (behalve mogelijk over het laatste jaar). De man heeft zijn recht op verrekening verwerkt, aldus de vrouw.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:84 lid 1 BW komen de kosten der huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, ten laste van het gemene inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan; voor zover de inkomens ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van het gemene vermogen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich er tegen verzetten.
Tot de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 1:84 BW moet in het algemeen worden gerekend hetgeen in het huishouden verteerd of verbruikt wordt en hetgeen ten behoeve van het draaiende houden van de huishouding wordt uitgegeven (vgl. Kamerstukken II 2001-2002, 27 554, nr. 5, p. 5).
4.5.
De man heeft ter onderbouwing van zijn vordering ter zake de kosten van de huishouding een rapport van Scope overgelegd. Scope heeft op grond van door de man aangeleverde gegevens en toelichting een berekening gemaakt van de kosten van de huishouding in de periode van 2012 tot en met mei 2015 en de mate waarin partijen daaraan hebben bijgedragen. Scope heeft de berekening (grotendeels) gebaseerd op de afschriften van de gezamenlijke ABN AMRO rekening [nummer] van partijen in de betreffende periode.
In het rapport is een “overzicht kosten gemeenschappelijke huishouding” over de jaren 2012 tot en met mei 2015 opgenomen. Het hof is van oordeel dat de man hiermee zijn vordering, mede gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Ten aanzien van verscheidene kostenposten die worden genoemd in voornoemd overzicht, zoals bijvoorbeeld de posten “geldopnames”, “onbenoemd” en “Credit Card ICS mastercard” is onvoldoende duidelijk waaraan de achter die posten genoemde bedragen zijn besteed. Het hof kan derhalve niet vaststellen of deze bedragen kosten van de huishouding betreffen. Ten aanzien van de post “American Express privé-uitgaven” (waarvoor de uitgaven in de jaren 2012 tot en met mei 2015 volgens Scope respectievelijk € 22.636,94, € 21.326,06, € 24.382,56 en € 17.918,06 bedroegen) geldt hetzelfde, waarbij het hof het volgende overweegt. Ter onderbouwing heeft Scope verwezen naar lijsten waaruit zou moeten blijken waaraan deze bedragen zijn besteed. Het hof kan echter uit deze lijsten, nu een nadere toelichting ontbreekt, niet afleiden welke bedragen die daarop worden vermeld dienen te worden aangemerkt als kosten van de huishouding, alleen al vanwege het volgende. Blijkens de lijsten zijn bijna maandelijks kosten in verband met vliegtickets en verblijf in het buitenland gemaakt. Uit de stukken in het dossier en de door de man ter zitting gegeven toelichting is naar voren gekomen dat de man tijdens het huwelijk van partijen veel reisde en in het buitenland verbleef voor zijn werk. De man heeft zelf ook erkend dat hij de creditcard mede voor zakelijke uitgaven gebruikte. Deze uitgaven lijken dan ook tenminste voor een deel uit zakelijke kosten te bestaan. Ook voor het overige is het “overzicht kosten gemeenschappelijke huishouding” onvoldoende (met nadere stukken) onderbouwd. Uit de overgelegde bankafschriften is niet vast te stellen welke daarop genoemde betalingen kosten van de huishouding betreffen. Gelet op het voorgaande kan het hof op grond van de door de man overgelegde stukken niet vaststellen wat het totale bedrag aan de kosten van de huishouding in de door de man gestelde periode is geweest. Het hof merkt voorts op dat het rapport van Scope geheel is gebaseerd op door de man aangeleverde gegevens en toelichting. Aldus is niet gebleken dat alle huishoudelijke kosten die door de vrouw rechtstreeks van haar privérekening zijn betaald, bij het rapport zijn betrokken. In een latere aanvulling op het rapport van Scope van 28 april 2017 is de ING rekening van de vrouw in zekere mate betrokken, maar slechts voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, en heeft Scope de berekening overigens gebaseerd op een extrapolatie, hetgeen een rekenkundige en niet een op feiten gegronde benadering oplevert. Ten aanzien van de privérekening van de vrouw bij de ABN AMRO is in het geheel niet gebleken dat deze bij het rapport is betrokken.
Daar komt bij dat de man de financiële situatie van partijen en in het bijzonder van hemzelf in de betreffende periode onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De man betoogt dat hij geen inkomen had en daarom gelden heeft moeten lenen om de kosten van de huishouding te voldoen. Hij heeft ter onderbouwing een leningsovereenkomst, gedateerd 20 juni 2012, met Eastern Business Group N.V. overgelegd van € 165.000,-. Daarnaast stelt de man, zo staat ook in het rapport van Scope, dat de onderneming [X] B.V. (hierna te noemen: [X] ), waarvan de man de dagelijkse leiding had, in rekening-courant bedragen heeft verstrekt aan de man die zijn overgemaakt naar de gezamenlijke ABN AMRO rekening [nummer] , welke rekening Scope tot uitgangspunt heeft genomen om de kosten van de huishouding en de vordering van de man op de vrouw te berekenen.
Uit de overgelegde bankafschriften van deze rekening blijkt dat daarop met regelmaat bedragen werden overgemaakt van rekening [nummer] ten name van [X] Management Consultancy met als omschrijving “Aanzuivering aandelen [X] ”. Ook zijn er stortingen gedaan vanaf rekeningnummer [nummer] [de man] CJ, waarvan in eerste aanleg is vastgesteld dat het de bankspaarrekening van partijen betreft. Bij een bijschrijving vanaf deze rekening op 1 augustus 2012 staat vermeld “aanzuivering aandelen Aniraa Intern Holding B.V.” Bij latere bijschrijvingen vanaf deze rekening op 30 september 2012 en 5 juni 2013 staat als omschrijving vermeld respectievelijk “aanzuivering” en “aanzuivering CC Amex”. Voorts is op de gezamenlijke ABN AMRO rekening [nummer] (bijvoorbeeld op 6 maart 2013) geld gestort door Aniraa International Holding. Uit het voorgaande en uit de overgelegde stukken leidt het hof af dat de gezamenlijke ABN AMRO rekening [nummer] kennelijk gebruikt werd zowel voor privé als voor zakelijke doeleinden en dat deze rekening werd gevoed door verschillende bronnen, waaronder ook contante stortingen, zowel door de man als door de vrouw. Het hof kan echter, nu een nadere toelichting ontbreekt, niet vaststellen wat privé en wat zakelijke transacties zijn geweest en derhalve evenmin in welke verhouding partijen aan het saldo van de rekening (en daarmee aan de kosten van de huishouding) hebben bijgedragen. Daarnaast is het hof van oordeel dat de man zijn stelling dat hij na 2012 geen enkel inkomen had en dat zijn bijdrage aan de gezamenlijke rekening en derhalve aan de kosten van de huishouding (na 2012) volledig uit geleend geld bestond onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het hof overweegt hiertoe dat van de onderneming [X] alle onderliggende (jaar)stukken ontbreken. De situatie met betrekking tot de onderneming en de door de man gestelde rekening-courantverhouding is daarmee niet inzichtelijk geworden. De man heeft ook ter zitting in hoger beroep zijn financiële situatie over de jaren 2012 tot en met 2015 onvoldoende kunnen toelichten. Hij heeft verklaard dat hij geen enkel inkomen had en dat hij veel zakelijke (investerings)kosten heeft gemaakt in die periode omdat de onderneming in een opstartfase was. Hoe de man zonder inkomen, dan wel vermogen, aanzienlijke bedragen heeft kunnen lenen, heeft hij niet kunnen verduidelijken. De man stelt in zijn pleitnota in hoger beroep voorts dat de onderneming [X] over kapitaal beschikte, maar waar dat kapitaal uit bestond en wat de waarde van de onderneming was, heeft de man niet nader gespecificeerd.
Daarbij komt dat de vrouw een e-mailwisseling heeft overgelegd van 22 april 2015 tussen de man en [Y] met als titel “Aanpak projecten Suriname”. Deze e-mail bevat aanwijzingen dat de man destijds wel inkomsten dan wel vermogen had. Voorts is gebleken dat de man kennelijk ook een functie vervulde bij [Z] International HV. De man heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat hij nog steeds president-commissaris is van [Z] , maar dat hij daar een minimaal bedrag voor krijgt. Van deze functie en bijbehorende inkomsten zijn door de man geen stukken overgelegd. Nu de man stelt een vordering op de vrouw te hebben omdat hij in de periode van 2012 tot en met mei 2015 voor een onevenredig deel zou hebben bijgedragen aan de kosten van de huishouding had het op zijn weg gelegen zijn financiële situatie in die periode, door middel van het overleggen van stukken, voldoende inzichtelijk te maken. Dit heeft hij naar het oordeel van het hof nagelaten.
Gelet op het voorgaande faalt de grief van de man ten aanzien van de huishoudelijke kosten. Het beroep van de vrouw op rechtsverwerking behoeft derhalve geen bespreking. Het hof zal het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw aan hem een bedrag van € 94.122,- dient te voldoen ter zake van de kosten van de huishouding derhalve (ook om die reden) afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
4.6.
Thans is het verzoek van de man aan de orde dat de vrouw aan hem een bedrag van in totaal € 51.678,- dient te voldoen. De man stelt dat hij een bedrag van € 28.550,- aan de vrouw zou hebben geleend dat zij dient terug te betalen en voorts dat de vrouw zich de teruggaven van de belastingdienst over de jaren 2012, 2014 en 2015 ter hoogte van een bedrag van € 23.128,- heeft toegeëigend. Beide bedragen dienen volgens de man geheel te worden terugbetaald. Ter zitting in hoger beroep heeft de man het verzoek ten aanzien van de belastingteruggaven gewijzigd en verzocht te bepalen dat de vrouw de helft van de belastingteruggaven aan hem dient te voldoen. Het hof begrijpt dat de man hiermee bedoelt de helft van de krachtens de gewijzigde voorlopige aanslagen (aanvullend) ontvangen bedragen, zoals vermeld in de aanslagen Inkomstenbelasting met dagtekening 19 juli 2013 (betreft het jaar 2012), 12 juni 2015 (betreft het jaar 2014) en 17 juni 2016 (betreft het jaar 2015).
4.7.
De vrouw heeft beide door de man gestelde bedragen betwist. Zij is van mening dat deze door hem onvoldoende zijn onderbouwd. Zij betwist dat de man aan haar een bedrag van € 28.550,- heeft geleend. Volgens haar ziet het bedrag op huurinkomsten en schenkingen van haar ouders die zij op haar rekening heeft gestort.
4.8.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde lening aan de vrouw verwezen naar het eerder genoemde rapport van Scope. In het rapport staat dat in de jaren 2012 tot en met 2014 stortingen zijn gedaan op de ING rekening van de vrouw en dat deze contante bedragen volgens een verklaring van de man door hem aan de vrouw zijn verstrekt. Scope is derhalve afgegaan op de enkele mededeling van de man. Uit de overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat de contante stortingen door de man zijn gedaan. Voorts heeft de man op geen enkele manier nader toegelicht waarom hij bedragen aan de vrouw zou hebben geleend. Het hof is dan ook van oordeel dat de man zijn stelling dat hij het bedrag van € 28.550,- aan de vrouw heeft geleend, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal derhalve het verzoek van de man tot betaling door de vrouw aan hem van een bedrag van € 28.550,- afwijzen.
4.9.
Ten aanzien van de teruggaven van de belastingdienst over de jaren 2012, 2014 en 2015 overweegt het hof als volgt. Uit de stukken blijkt het volgende. De (aanvullende voorlopige) belastingteruggaven in de jaren 2012, 2014 en 2015 bedroegen respectievelijk € 6.914,-, € 10.837,- en € 7.823,-.
De teruggave over 2012 is op 19 juli 2013 uitbetaald, derhalve voor het uiteengaan van partijen. Nu op dat moment de gezamenlijke huishouding nog bestond is het hof van oordeel dat de man zijn stelling dat de vrouw zich dit bedrag heeft toegeëigend en thans nog over dit bedrag zou beschikken onvoldoende heeft onderbouwd.
Uit een brief van de belastingdienst van 11 juni 2015 blijkt dat de vrouw aan de belastingdienst haar ING rekeningnummer heeft opgegeven zodat bedragen na die datum op haar rekening zijn gestort. De (aanvullende) teruggaven 2014 en 2015 zijn op respectievelijk 12 juni 2015 en 17 juni 2016 overgemaakt. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat zij de teruggaven op haar rekening heeft ontvangen. Volgens de vrouw heeft zij de bedragen aangewend om hypotheekbetalingen aan de bank te voldoen en om in kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Het hof ziet aanleiding te bepalen dat de vrouw de helft van de ontvangen (voorlopige aanvullende) teruggaven over 2014 en 2015 aan de man dient te betalen nu het hof begrijpt dat deze teruggaven grotendeels zagen op de hypotheekrenteaftrek van de gemeenschappelijke woning van partijen en (in 2014) op aftrek specifieke zorgkosten en aftrek studiekosten en andere scholingsuitgaven waarvan gesteld noch gebleken is dat deze kosten alleen door de vrouw zijn voldaan. De man staat ook in beide voorlopige aanslagen als fiscale partner vermeld. Dit betekent dat de vrouw een bedrag aan de man dient te voldoen van (10.036+6.978=17.014/2=) € 8.507,-. Het hof zal de vordering van de man dan ook in zoverre toewijzen.
4.10.
Het hof zal het verzoek van de man te bepalen dat het saldo van de gezamenlijke rekening ABN AMRO [nummer] op de peildatum 15 juni 2015 geheel aan hem toekomt, afwijzen nu hij dit verzoek op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd.
4.11.
Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf veertien dagen na dagtekening van de onderhavige beschikking, nu de vrouw na ommekomst van die termijn geacht kan worden in verzuim te zijn.
4.12.
Er is onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vrouw is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd, in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
4.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 8.507,- (ACHTDUIZEND VIJFHONDERDENZEVEN EURO) dient te voldoen zijnde zijn aandeel in de door haar ontvangen voorlopige aanvullende teruggaven van de belastingdienst over de jaren 2014 en 2015, te verhogen met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking, met vernietiging van de beschikking waarvan beroep in zoverre;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J. Jonkers en mr. M.C. Schenkeveld in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.