In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 3 november 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft Pirson Refractories B.V., die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.L. van den Berg, heeft de tegenpartij, bestaande uit [geïntimeerden] en [X] B.V. en [Y] B.V., aangeklaagd. De advocaat van de geïntimeerden is mr. R.G.E. de Vries. Het hof heeft in het tussenarrest vastgesteld dat [geïntimeerde] zijn eigen financiële belangen heeft laten prevaleren boven die van Pirson Refractories. Dit leidde tot de conclusie dat [geïntimeerde] als bestuurder mogelijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van zijn besluiten tot beëindiging van de huurovereenkomst van 19 juni 2008 en het sluiten van de huurovereenkomst van 31 oktober 2008. Het hof heeft [geïntimeerde] de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren.
Daarnaast heeft het hof een deskundigenonderzoek bevolen om de vraag te beantwoorden of de in de jaarrekening over 2007 vastgestelde winst met € 660.000 dient te worden verlaagd en wat de oorzaak daarvan is. De deskundige, drs. P.J. Schimmel R.A., is benoemd om dit onderzoek uit te voeren. Het hof heeft bepaald dat Pirson Refractories de kosten van het deskundigenonderzoek moet voorschieten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na het indienen van het deskundigenrapport. Het hof heeft de betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om op het rapport te reageren, en houdt iedere verdere beslissing aan.