ECLI:NL:GHAMS:2017:4508

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
23-004762-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanrandingen van twee fietsters door scooterrijder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere aanklachten, maar heeft in hoger beroep de vrijspraken aangevochten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. De zaak betreft aanrandingen van twee fietsters door een scooterrijder op 25 juni 2015 in Heiloo. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, waarbij hij de slachtoffers heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De verdachte heeft geprobeerd zijn alibi te onderbouwen, maar het hof heeft zijn verklaringen als leugenachtig aangemerkt. De bewijsvoering is onderbouwd door getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en 50 dagen jeugddetentie, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding van € 200,00 toegewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004762-16
datum uitspraak: 14 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15‑871255‑15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 2, 3, 4, 5 en 8 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2017 en 31 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
6:
hij op of omstreeks 25 juni 2015 te Heiloo, op of aan de Hoogenweg en/of de Hazelaar [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het slaan op de billen van die [slachtoffer 1] en/of het meermalen knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer 1] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door 's avonds/ 's nachts eerst gedurende enige tijd achter die [slachtoffer 1] aan te rijden en/of naast haar te gaan rijden en/of vervolgens zeer plotseling en/of onverhoeds de billen van die [slachtoffer 1] aan te raken;
7:
hij op of omstreeks 25 juni 2015 in de gemeente Heiloo, op of aan de Pastoor Muijenweg [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer 2] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door 's avonds/ 's nachts eerst gedurende enige tijd achter die [slachtoffer 2] aan te rijden en/of naast haar te gaan rijden en/of vervolgens zeer plotseling en/of onverhoeds de billen van die [slachtoffer 2] aan te raken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf zijn woning via Heiloo naar Alkmaar onderweg was, omdat hij een afspraak had met [naam 1]. [naam 1] had hem daarvoor eerst geprobeerd te bellen en de verdachte heeft [naam 1] vervolgens met de telefoon van [naam 2] teruggebeld. Deze verklaring merkt het hof, gelet op het hiernavolgende, aan als kennelijk leugenachtig en bedoeld om de waarheid te bemantelen.
[naam 1] heeft bij de politie op 27 juni 2015 verklaard dat hij op de avond van 24 juni 2015 geen contact heeft gehad met de verdachte, dat de verdachte hem niet heeft gebeld en dat hij de verdachte evenmin heeft gebeld. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 21 augustus 2017 heeft [naam 1] verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft gesproken en bevestigd dat hij voor zover hij weet niet door de verdachte is gebeld op de avond van 24 juni 2015.
[naam 2] heeft bij de politie op 29 juni 2015 verklaard dat hij zijn telefoon op de avond van 24 juni 2015 niet aan de verdachte heeft uitgeleend, dat de verdachte dat ook niet heeft gevraagd en dat volgens hem de verdachte die avond met niemand heeft gebeld. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 21 augustus 2017 heeft [naam 2] verklaard dat hij nooit zijn telefoon aan de verdachte zou uitlenen.
Uit onderzoek aan de in beslag genomen telefoon van de verdachte blijkt dat er in de avond/nacht van 24 op 25 juni 2015 geen contact is geweest tussen dat toestel en de telefoon van [naam 1].
De handelwijze van de scooterrijder bij de achtervolging van de getuige [getuige] en die bij de daaropvolgende aanrandingen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vertonen dermate grote gelijkenissen, dat dit het hof sterkt in de overtuiging dat deze scooterrijder bij alle drie de incidenten dezelfde persoon is geweest. Telkens ging deze scooterrijder op dezelfde manier te werk. Eerst reed hij een tijdje langzaam achter een vrouw aan, vervolgens haalde hij haar in, stopte om te keren of om de vrouw voorbij te laten fietsen en vervolgens reed hij weer langzaam achter haar aan. Bovendien hebben de drie incidenten zich binnen een zeer kort tijdsbestek in dezelfde buurt voorgedaan. Daarbij komt dat er opvallende overeenkomsten zijn tussen de signalementen die de getuige en de aangeefsters geven van de scooterrijder en zijn scooter.
Naar het oordeel van het hof komen de door de getuige en de aangeefsters gegeven en op hoofdlijnen overeenkomende signalementen van de scooterrijder en zijn scooter bovendien op belangrijke punten overeen met het signalement van de verdachte en zijn scooter ten tijde van de staandehoudingen op 25 juni 2015.
Bijvoorbeeld de verklaring van getuige [getuige] over de letters ‘ZIP’ op het windscherm van de scooter ziet op een specifiek en opvallend kenmerk, waarover de verdachte zelf heeft verklaard dat hij een dergelijke sticker op zijn scooter heeft en dat hij deze sticker zelf heeft gemaakt. De foto’s van het windscherm van zijn scooter die zich in het dossier bevinden (blz. 89 en 90), vertonen grote gelijkenis met de tekening die de getuige [getuige] van dat windscherm bij de politie heeft gemaakt (blz. 343 van het dossier). In eerste instantie verklaarde de verdachte dat deze sticker uniek was. Het hof gaat eraan voorbij dat hij deze verklaring later steeds meer heeft afgezwakt.
Daarbij komt dat de uitkomsten van het aanvullend DNA-onderzoek, opgenomen in het NFI-rapport van 26 oktober 2015, naar het oordeel van het hof een duidelijke bewijswaarde hebben als het gaat om de vraag of de verdachte degene is geweest die op 25 juni 2015 aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangerand. Het hof zal voornoemd rapport dan ook voor het bewijs bezigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
6:
hij op 25 juni 2015 te Heiloo [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het slaan op de bil van die [slachtoffer 1] en het meermalen knijpen in de bil van die [slachtoffer 1] door een andere feitelijkheid, te weten door ‘s nachts eerst gedurende enige tijd achter die [slachtoffer 1] aan te rijden en naast haar te gaan rijden en vervolgens de bil van die [slachtoffer 1] aan te raken;
7:
hij op 25 juni 2015 in Heiloo [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het knijpen in de bil van die [slachtoffer 2] door een andere feitelijkheid, te weten door ‘s nachts eerst gedurende enige tijd achter die [slachtoffer 2] aan te rijden en vervolgens onverhoeds de bil van die [slachtoffer 2] aan te raken.
Hetgeen onder 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 6 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 6 en 7 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 6 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 6 en 7 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door de bil van twee jonge vrouwen te betasten, die ’s nachts alleen op de fiets onderweg waren, heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers en hun bovendien grote gevoelens van angst en onveiligheid bezorgd. De situatie is voor de slachtoffers uitermate beangstigend geweest. Dat een dergelijke ervaring voor slachtoffers nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kan hebben, is iets waaraan de verdachte, die blijkbaar alleen oog heeft gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging, volstrekt voorbij is gegaan.
Ook dragen dergelijke aanrandingen, gepleegd in de openbare ruimte, bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op verscheidene de verdachte betreffende rapporten, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 augustus 2017.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 8 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. N.A. Schimmel en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2017.
Mr. S.C.C. Hes-Bakkeren is buiten staat dit arrest te ondertekenen.