Uitspraak
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
in conventie[X] niet ontvankelijk zal verklaren althans haar vorderingen zal afwijzen en [X] zal veroordelen om alles wat Liberty ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep aan [X] heeft voldaan, aan Liberty terug te betalen,
in reconventie[X] zal veroordelen
a. tot schadevergoeding als gevolg van gebreken in het door [X] in opdracht van Liberty uitgevoerde werk, op te maken bij staat, met wettelijke (handels)rente,
b. tot deugdelijke oplevering van het werk binnen twee weken na de datum van het onderhavige arrest,
c. tot betaling aan Liberty van een boete van € 16.954,= vanaf 4 november 2013 tot de dag van deugdelijke oplevering,
d. tot betaling aan Liberty van het saldo aan meer-/minderwerk ten bedrage van € 760.240,53, met wettelijke (handels)rente,
e. tot het retourneren aan Liberty van de vervangende bankgarantie ter opheffing van de door [X] gelegde conservatoire beslagen,
f.tot vergoeding aan Liberty van de kosten van voornoemde vervangende bankgarantie ten bedrage van € 1.291,37 per maand vanaf 12 maart 2014 tot de dag van retournering van de garantie, en
g. tot vergoeding aan Liberty van € 6.755,= aan buitengerechtelijke kosten, alsmede
zowel in conventie als in reconventie[X] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente. Liberty heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof dit beroep zal verwerpen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
2.De feiten
3.De beoordeling
Uiterste Opleverdatum Winkelruimten: de uiterste datum van Oplevering van Bouwdeel B (de winkels) en D (het middengebied) zoals aangegeven in de bouwplanning
(…)
2. De door Opdrachtgever aan Aannemer te betalen Aanneemsom bedraagt € 8.477.100, te vermeerderen met BTW.
I.2.2 (…) Indien (…) onderling strijdende bepalingen voorkomen, is de volgorde van geldende kracht in de afdalende zin als volgt:
§ 9. Opneming en goedkeuring
- Vloercoating (…)
a. tot betaling van alle schade als gevolg van gebreken in het uitgevoerde werk, nader op te maken bij staat (met wettelijke handelsrente),
b. tot deugdelijke oplevering van het werk binnen twee weken na dagtekening van het vonnis,
c. tot betaling van een bedrag van € 16.954,20 aan boete voor iedere kalenderdag sinds 4 november 2013 tot de dag dat het werk deugdelijk is opgeleverd,
d. tot betaling van € 943.441,28 inzake het saldo meer- en minderwerk (met wettelijke handelsrente),
e. om de bankgarantie ter opheffing van de beslagen te retourneren,
f. tot betaling van de kosten van de vervangende bankgarantie ad € 1.291,37 per maand vanaf 12 maart 2014 tot de dag waarop de bankgarantie is geretourneerd (met wettelijke handelsrente), en
g. tot betaling van € 6.755,= aan buitengerechtelijke incassokosten, met beslissing over de proceskosten (inclusief nakosten en wettelijke rente). Zij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat het werk tot op heden niet deugdelijk is opgeleverd. Er zijn zeer veel en aanzienlijke gebreken geconstateerd en de werkzaamheden zijn deels ook niet uitgevoerd. Hierdoor heeft Liberty schade geleden, die [X] dient te vergoeden. [X] is bovendien een boete verschuldigd in verband met de niet tijdige oplevering. Daarnaast is [X] gehouden om het positieve saldo van het meer- en minderwerk aan Liberty te voldoen, aldus (nog steeds) Liberty. [X] heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd.
eerste vraag (i)betreft is, om te kunnen beoordelen of er gebreken zijn in het door [X] verrichte werk en, zo ja, welke gebreken dit betreft, nodig dat allereerst wordt vastgesteld welke verplichtingen [X] op grond van de overeenkomst had. Te dien aanzien geldt dat het op grond van de overeenkomst aan Liberty was om zorg te dragen voor juiste ontwerpen althans tekeningen en dat vervolgens op [X] de verplichting rustte om ervoor zorg te dragen dat zij bij de uitvoering van het werk goede materialen gebruikte en geen uitvoeringsfouten maakte, maar dat [X] niet hoefde in te staan voor fouten in de door Liberty aangeleverde stukken. De verplichting van [X] geen uitvoeringsfouten te maken hield daarbij uiteraard wel in dat zij ervoor diende te zorgen dat de door haar uitgevoerde werkzaamheden voldeden aan de door Liberty aangeleverde stukken. De rechtbank constateert daarbij dat voor zover het werk is uitgevoerd conform hetgeen tussen partijen is overeengekomen, en door [X] goede materialen zijn gebruikt en geen uitvoeringsfouten zijn gemaakt, maar is gebleken (of wordt gesteld) dat het werk is uitgevoerd in strijd met bestaande wet- of regelgeving, dit op zichzelf onvoldoende is te kunnen vaststellen dat sprake is van een gebrek waarvoor [X] aansprakelijk is. Bespreking van de verschillende door Liberty opgevoerde gebreken afzonderlijk leidt tot de conclusie dat onvoldoende is gesteld dan wel onvoldoende is gebleken dat zich gebreken hebben voorgedaan waarvoor [X] aansprakelijk is. Wat de
tweede vraag (ii)betreft geldt dat in de overeenkomst is opgenomen dat van een oplevering sprake is wanneer het werk is opgeleverd op de wijze zoals bedoeld in § 9 en § 10 van de UAV 1989 en dat op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het werk voldeed aan de eisen zoals gesteld in artikel 11.4 van de overeenkomst. Ten aanzien van bouwdeel A en C had het werk moeten worden goedgekeurd nadat het werk in juni 2013 gereed was gemeld, wat betekent dat het werk per 18 juli 2013 (de datum van opname door Maasstad) althans kort nadien, en in ieder geval ruim vóór de overeengekomen opleverdatum in november 2013, als opgeleverd moet worden beschouwd, ook al zijn § 9 en § 10 van de UAV 1989 daarbij niet letterlijk gevolgd. Ten aanzien van bouwdeel B geldt dat dit deel in elk geval gedeeltelijk is opgeleverd met het proces-verbaal van 31 juli 2013 en dat Liberty, die aanvankelijk heeft betwist dat ook de tweede verdieping van bouwdeel B zou zijn opgeleverd, niet meer heeft gereageerd op een aantal nadere stellingen van [X] ter zake, zodat ervan moet worden uitgegaan dat op 31 juli 2013 het gehele bouwdeel B is opgeleverd en dat dit binnen de overeengekomen termijn was. Ten aanzien van bouwdeel D geldt ten slotte dat bij gebreke van concreet verweer van de kant van Liberty de stellingen van [X] moeten worden gevolgd, die inhouden dat dit bouwdeel per 20 november 2013 als opgeleverd moet worden beschouwd. Uit een en ander volgt dat de door [X] gevorderde verklaring voor recht moet worden toegewezen en dat voor toewijzing van enig boetebedrag wegens te late oplevering of van enigerlei andere vordering van Liberty gegrond op een te late oplevering geen grondslag bestaat. Wat de
derde vraag (iii)betreft geldt dat § 35 lid 1 van de UAV 1989 bepaalt in welke gevallen sprake is van meer- en minderwerk en dat blijkens § 35 lid 3 en lid 4 van de UAV 1989 verrekening van het meer- en minderwerk plaatsvindt na voltooiing van het meerwerk respectievelijk ineens bij de eindafrekening van het werk. Gelet hierop wordt het verweer van [X] dat Liberty thans geen minderwerkposten meer mag aanvoeren omdat het werk reeds is opgeleverd, verworpen, met dien verstande dat dit slechts geldt voor nieuwe posten. Het moment van oplevering is blijkens de UAV 1989 immers niet bepalend voor de vraag of er nog minderwerkposten mogen worden aangevoerd. Nu de eindafrekening van het werk tot op heden nog niet heeft plaatsgevonden, geldt dat alle door Liberty in de procedure opgeworpen minderwerkposten – ook indien zij niet eerder aan [X] duidelijk heeft gemaakt dat zij deze posten als minderwerk beschouwde – inhoudelijk zullen worden beoordeeld. Het voorgaande geldt overigens niet voor minderwerkposten waarover reeds overeenstemming was bereikt. Voor zover Liberty heeft aangevoerd dat [A] niet bevoegd was om namens Liberty meer- en minderwerkopdrachten te verstrekken, geldt dat [X] , gelet op de tijdens het werk gevolgde gang van zaken, redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat [A] dergelijke opdrachten wel mocht verstrekken. Hiervan uitgaande levert bespreking van de afzonderlijke meer- en minderwerkposten op dat het totale saldo meer- en minderwerk sluit op een bedrag van € - 31.919,73. Op grond van een en ander heeft de rechtbank
in conventievoor recht verklaard dat het werk op 18 juli 2013, althans kort nadien, doch in elk geval ruim vóór de overeengekomen opleverdatum in november 2013 is opgeleverd, en heeft zij Liberty veroordeeld tot betaling van € 1.033.812,78 (met wettelijke rente) en in de proceskosten en
in reconventiede vorderingen afgewezen en Liberty veroordeeld in de proceskosten.
grief 1 in principaal appelfaalt.
grief 2 in principaal appelmoet worden verworpen.
grief 3 tot en met grief 14 in principaal appelfalen, wat meebrengt dat hetzelfde geldt voor
grief 15 in principaal appel.
bouwdelen A en Cgereed heeft gemeld en daarmee heeft voldaan aan § 9 lid 1 UAV 1989, maar dat Liberty vervolgens geen dag en tijdstip van opneming, zoals bedoeld in § 9 lid 2 UAV 1989, aan [X] heeft medegedeeld, althans niet aan opneming heeft meegewerkt, waarna [X] een extern bureau, Maasstad, op 17 en 18 juli 2013 een opneming heeft laten uitvoeren en deze bij brief van 29 juli 2013 aan Liberty heeft toegezonden met het verzoek daarop te reageren. Nu Liberty zelf door haar handelwijze is afgeweken van het bepaalde in § 9 en § 10 UAV 1989 – onder meer niet binnen de daarvoor geldende termijn ingevolge § 9 lid 3 UAV 1989 opgave heeft gedaan van beweerdelijk aanwezige gebreken – en daarmee in schuldeisersverzuim is geraakt, zij niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld dat de door [X] bij brief van 29 juli 2013 genoemde punten niet tijdig vóór 20 november 2013 door [X] zijn hersteld en hiervoor (onder 3.14 tot en met 3.17) reeds is overwogen dat geen sprake is van (aan [X] toerekenbare) gebreken in het werk, verbindt het hof hieraan de conclusie dat de bouwdelen A en C in elk geval vóór 20 november 2013 als opgeleverd moeten worden beschouwd.
bouwdeel Bstaat in elk geval vast (zie hiervoor onder 3.1 sub (viii)) dat op 31 juli 2013 Liberty en [X] een proces-verbaal van oplevering hebben ondertekend, waarin, kort gezegd, is opgenomen dat het werk ten aanzien van “Casco Interieur bouwdeel B begane grond en eerste verdieping” is opgeleverd en goedgekeurd behoudens de in een bijlage bij het proces-verbaal opgenomen herstelpunten/gebreken. De rechtbank heeft hieraan (onder 4.32) toegevoegd dat Liberty, hoewel zij aanvankelijk heeft betwist dat ook de tweede verdieping van bouwdeel B zou zijn opgeleverd, niet meer heeft gereageerd op de nadere stelling van [X] dat op de tweede verdieping slechts een aantal summiere cascowerkzaamheden hoefden te worden verricht die op 31 juli 2013 nagenoeg klaar waren, dat het resterende werk afhankelijk was van het casco van het nog te bouwen middengebied, dat het geheel gereed was om aan de afbouw te beginnen en in elk geval op 22 november 2013 in gebruik is genomen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het gehele bouwdeel B als tijdig opgeleverd moet worden beschouwd. In hoger beroep heeft Liberty evenmin (gemotiveerd) gereageerd op de bedoelde nadere stelling van [X] , maar heeft zij zich beperkt tot de stelling dat [X] tot op heden niet alle veiligheidsgebreken, in het bijzonder met betrekking tot de brandwerendheid en doorvalveiligheid (zie voor dit laatste pleitnota Liberty in hoger beroep onder 4.2), heeft verholpen, en dat dit aan oplevering eind november 2013 in de weg heeft gestaan. Dit betoog stuit echter af op wat het hof hiervoor (onder 3.14 tot en met 3.16) daaromtrent reeds heeft overwogen.
bouwdeel Ddat de rechtbank heeft overwogen dat zij, bij gebreke van concreet verweer zijdens Liberty, de stelling van [X] volgt dat dit bouwdeel als opgeleverd moet worden beschouwd per 20 november 2013 en dat Liberty op zichzelf tegen deze overweging geen grief heeft gericht (zie memorie van grieven onder 112), zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit bouwdeel tijdig is opgeleverd.
grief 16 in principaal appelevenmin terecht is voorgesteld.
grief 17 in principaal appelfaalt en dat
grief A in incidenteel appelin zoverre gegrond is.
dat[A] als enige bouwkundige namens Liberty bij de uitvoering was betrokken en aan die zijde de enige was met de voor het verstrekken van meerwerk benodigde kennis,
dat[A] door Liberty steeds naar voren werd geschoven in gesprekken over dit onderwerp en
datbij die gesprekken ook meestal [B] , bestuurder van Liberty, aanwezig was. Met de rechtbank oordeelt het hof dat deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, in elk geval de conclusie wettigen dat [X] redelijkerwijs mocht aannemen dat [A] bevoegd was namens Liberty meer- en minderwerkopdrachten te verstrekken, zodat door Liberty op de onjuistheid van deze veronderstelling – indien dit het geval is – geen beroep kan worden gedaan. Daaraan doet niet af, zoals Liberty heeft gesteld, dat [X] wist althans behoorde te weten dat [B] niet bevoegd was Liberty zelfstandig te vertegenwoordigen, dit alleen al niet omdat [X] onweersproken heeft gesteld dat ook in bijeenkomsten waarin naast [B] tevens [C] , de andere bestuurder van Liberty destijds, aanwezig was, aan bod kwam dat [A] met [X] het meer- en minderwerk verder inhoudelijk zou afhandelen en dat [B] het meer- en minderwerk zou aftekenen. Daar komt nog bij dat [X] onweersproken heeft gesteld dat in de periode van totstandkoming van de overeenkomst [B] zelfstandig bevoegd was en dat Liberty, wat op haar weg had gelegen, [X] nadien niet over een wijziging in de bevoegdheid van [B] heeft geïnformeerd. Voor zover Liberty heeft willen betogen dat het (enkele) bestaan van artikel 14.2 van de overeenkomst eraan in de weg staat dat [X] gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat [A] bevoegd was meer- en minderwerk op te dragen, berust haar betoog op een onjuiste rechtsopvatting.
grief 18 in principaal appelmoet worden verworpen.
grief 19 in principaal appelfaalt.
grief 20 in principaal appelmoet worden verworpen.
grief 21 in principaal appelfaalt.
grief B in incidenteel appelfaalt.
en/ofminderwerk met betrekking tot een bepaalde post moet worden uitgegaan van de afspraken die partijen daaromtrent hebben gemaakt op het moment dat de noodzaak daartoe zich voordeed en dat voor nieuwe discussies daaromtrent, behoudens indien en voor zover die afspraken onder invloed van een wilsgebrek tot stand (blijken te) zijn gekomen, geen plaats meer is. Die regel impliceert dat als zich met betrekking tot een bepaalde post de noodzaak van meer- respectievelijk minderwerk voordoet en tussen aannemer en opdrachtgever afspraken daaromtrent worden gemaakt, eventueel minder- respectievelijk meerwerk in die afspraken begrepen moet worden geacht, zoals [X] in dit geval overigens ook heeft aangevoerd dat het geval is geweest. Uit een en ander volgt de conclusie dat
grief 22 in principaal appelevenmin terecht is voorgesteld.
grief 23 in principaal appelmoet worden verworpen.
grief 24 in principaal appelfaalt.
grief 25 in principaal appelmoet worden verworpen.
grief 26 in principaal appelevenmin terecht is voorgesteld.
grief 27 in principaal appelslaagt.
grief 28 in principaal appelfaalt.
grief 29 in principaal appelmoet worden verworpen.
grief 30 in principaal appelfaalt.
grief 31 in principaal appelevenmin terecht is voorgesteld.
grief 32 in principaal appelderhalve.
grief 33 in principaal appelfaalt.
grief 34 in principaal appelmoet worden verworpen.
rief 35 in principaal appelevenmin terecht is voorgesteld.
rief 36 in principaal appeleveneens faalt.
grief 37 in principaal appelslaagt.
grief 38 in principaal appelin zoverre terecht is voorgesteld.