ECLI:NL:GHAMS:2017:4997

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
23-000391-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling van levensgezel en kinderen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2017. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling van zijn levensgezel en kinderen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de slachtoffers, waaronder de echtgenote en de kinderen. De verdachte werd beschuldigd van meerdere mishandelingen die plaatsvonden in de periode van 15 oktober 2003 tot en met 9 juli 2015, zowel in Nederland als in Suriname. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging een cumulatieve tenlastelegging betreft, waarbij de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken was van mishandelingen die in bepaalde periodes zouden zijn gepleegd. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank. Het hof heeft vervolgens de bewezenverklaring van de mishandelingen tegen de echtgenote en de kinderen vastgesteld, waarbij het hof de verklaringen van de kinderen als betrouwbaar heeft beoordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de kinderen van de verdachte, voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000391-17
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-703028-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hof beschouwt de tenlastelegging van de feiten 1, 2 en 3 als een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging, in die zin dat daarin telkens afzonderlijke mishandelingen gedurende de pleegperiode ten laste zijn gelegd. De verdachte is ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair, feit 2 en feit 3 door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van de telkens daarin vervatte mishandelingen indien en voor zover deze gepleegd zouden zijn in de periode van 15 oktober 2003 tot 25 juni 2013 (feit 1 subsidiair), van
[geboortedatum 2] tot 25 juni 2013 (feit 2) respectievelijk van [geboortedatum 2] tot 25 juni 2013 (feit 3). Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken over de desbetreffende periodes.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2003 tot en met 9 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of in Suriname, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde (al dan niet zwangere) [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (met kracht) tegen de buik en/of tegen het/de (dij)be(e)n(en) en/of elders tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of eenmaal of meermalen tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het/de be(e)n(en) en/of tegen de rug en/of tegen de buik en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt.
1. subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2003 tot en met 9 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of in Suriname, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn (al dan niet zwangere) echtgenote [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (met kracht) tegen de buik en/of tegen het/de (dij)be(e)n(en) en/of elders tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of eenmaal of meermalen tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het/de be(e)n(en) en/of tegen de rug en/of tegen de buik en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 14 januari 2009 tot en met 9 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of in Suriname, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn, verdachtes, zoon, [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2]) eenmaal of meermalen - met een stuk hout en/of een plint en/of (bak)steen, althans (een) hard(e) en/of zwa(a)r(e) voorwerp(en) tegen het/de be(e)n(en) en/of tegen de rug en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of; - tegen het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of - tegen de billen en/of elders tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of - (met kracht) (bij de keel) tegen een muur heeft gedrukt en/of geduwd en/of gedrukt gehouden en/of (daarbij) de keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] tot en met 9 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of in Suriname, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn, verdachtes, dochter, [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2]) eenmaal of meermalen - met een (bezem)stok, althans een hard voorwerp, tegen het lichaam heeft geslagen en/of - tegen het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of - voornoemde [slachtoffer 3] (met zijn, verdachtes, voet) op/tegen de grond heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – zal worden vernietigd nu het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1 primair voor zover inhoudelijk aan de orde

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte, voor zover nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair, 2 en 3

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De enige bewijsmiddelen zijn de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en de kinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De verklaringen van de kinderen zijn beïnvloed door hun moeder, [slachtoffer 1], en zijn tevens niet consistent. Het dossier bevat geen bewijs dat de verklaringen van de aangeefster en de kinderen ondersteunt. Gelet op het voorgaande is er te weinig bewijs om te komen tot een bewezenverklaring.
Het hof overweegt, in lijn met hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen, als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gelet op de mogelijkheid van (onbewuste) beïnvloeding behoedzaamheid dient te worden betracht bij de bewijswaardering van de verklaringen van [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2]) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2]). Ten tijde van de eerste studieverhoren, afgenomen op 1 oktober 2015, was [slachtoffer 2] ongeveer 6 jaar en 8 maanden oud en [slachtoffer 3] ongeveer 5 jaar en 1 maand oud. Ten tijde van de verhoren op 25 november 2016 onder toezicht van de rechter-commissaris was [slachtoffer 2] ongeveer 7 jaar en 10 maanden oud en [slachtoffer 3] ongeveer 6 jaar en 3 maanden oud. Voor de beoordeling of en in hoeverre dergelijke verklaringen betrouwbaar kunnen worden geacht, is onder meer van belang op welke wijze de verklaringen tot stand zijn gekomen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn tweemaal verhoord door gecertificeerde studioverhoorders in een daarvoor bestemde interviewkamer. De verhoren zijn daarnaast audiovisueel geregistreerd. In zoverre is de totstandkoming van de verhoren gebeurd volgens de bepalingen die daartoe zijn gesteld in de Aanwijzing auditief en audiovisueel registeren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten.
Bij de beoordeling van voornoemde verhoren in onderling verband bezien, valt op dat de verklaringen die in oktober 2015 en november 2016 zijn afgelegd weliswaar op punten van elkaar verschillen, maar op grote lijnen en voor zover dit de bewezenverklaarde feiten betreft consistent en gedetailleerd zijn. Kijkend naar de verhoren acht het hof voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen van belang dat zij niet alleen verklaren over situaties die ook door de moeder worden genoemd, maar ook over incidenten waar de moeder niet bij is geweest, maar waarbij de aanleiding voor de mishandelingen soortgelijk was aan de situaties die de moeder noemt. In het bijzonder is gebleken dat de kinderen hebben verklaard dat zij werden geslagen als zij foutjes maakten. [slachtoffer 2] maakt in zijn verklaringen ook een onderscheid tussen gebeurtenissen die hij zelf heeft ondervonden en gebeurtenissen waarover zijn moeder hem heeft verteld. Verder verklaren beide kinderen meermalen dat verdachte niet alleen hen maar ook hun moeder heeft mishandeld. Beiden geven aan dat dit (onder meer) heeft plaatsgevonden in de periode dat het gezin zich in Suriname bevond.
Gelet op het voorgenoemde is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voldoende betrouwbaar zijn, waardoor deze voor het bewijs kunnen worden gebruikt en, bezien in samenhang met de overige te bezigen bewijsmiddelen de bewezenverklaring als hierboven aangegeven kunnen dragen.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof, mede omdat deze niet nader is geadstrueerd, voorbijgaat aan de –subsidiaire- stelling van de raadsvrouw dat voor een bewezenverklaring slechts de laatste 10 maanden van het verblijf in Suriname in aanmerking kunnen worden genomen omdat [slachtoffer 3], gelet op haar leeftijd, slechts herinneringen kan hebben aan deze periode.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde, voor zover inhoudelijk aan de orde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 25 juni 2013 tot en met 24 juni 2015, in Suriname, telkens opzettelijk mishandelend zijn echtgenote [slachtoffer 1] meermalen tegen het gezicht en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden.
2:
hij op tijdstippen in de periode van 25 juni 2013 tot en met 24 juni 2015, in Suriname, telkens opzettelijk mishandelend zijn zoon, [slachtoffer 2], meermalen tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3:
hij op tijdstippen in de periode van 25 juni 2013 tot en met 24 juni 2015, in Suriname, telkens opzettelijk mishandelend zijn dochter, [slachtoffer 3], meermalen tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder bijzondere voorwaarden, waaronder een locatieverbod voor Hoofddorp.
De raadsvrouw heeft verzocht geen locatieverbod op te leggen voor heel Hoofddorp, maar dit verbod te beperken tot een straal van een paar honderd meter rondom het huis en de school van de slachtoffers. Een ruimer gebiedsverbod zou zeer belastend zijn voor de verdachte omdat zijn hele leven zich afspeelt in Hoofddorp.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vrouw en hun twee jonge kinderen, door hen herhaaldelijk te slaan. Juist in een gezin behoort een ieder zich veilig en geborgen te voelen en behoren kinderen veilig en stabiel te kunnen opgroeien. De verdachte heeft door zijn handelen ernstig afbreuk aan dat uitgangspunt gedaan. Door hen te slaan heeft de verdachte blijk gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van zijn vrouw, zoon en dochter en heeft hij een voor hen angstige en verdrietige situatie geschapen. Het handelen van de verdachte heeft een grote impact gehad op zijn echtgenote en zijn twee jonge kinderen.
Gelet op de ernst van de feiten is een slechts een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van substantiële duur gerechtvaardigd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek als hieronder aangegeven passend en geboden.
Het hof zal daarbij als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte op geen enkele wijze contact zal opnemen met zijn ex-vrouw en hun kinderen, behoudens voorgaande goedkeuring door de welzijnsorganisatie dat gezin begeleidt. Hoewel de jongste van de drie kinderen op basis van de onderhavige zaak niet direct als slachtoffer valt aan te merken, is het hof van oordeel dat ook met dit kind op geen enkele wijze contact mag worden gezocht - behalve in geval van de hiervoor vermelde uitzondering - om de rust in het gezin te behouden en om te voorkomen dat de verdachte via het jongste kind zal proberen in contact met de anderen te komen. Vanwege het belang van de bijzondere voorwaarde, zal het hof aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf een proeftijd van
3 jaren verbinden.
Nu de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis – in strijd met de schorsingsvoorwaarden – heeft geprobeerd om contact met de slachtoffers te zoeken en na zijn ontslag uit de penitentiaire inrichting contact heeft opgenomen met de huidige partner van [slachtoffer 1] over de slachtoffers, moet er naar het oordeel van het hof, mede gelet op de aard van het bewezenverklaarde, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de bijzondere voorwaarde.
Gelet op de mate van de te verwachten inbreuk op het privéleven van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om, als gevorderd door de advocaat-generaal, als bijzondere voorwaarde op te nemen een locatieverbod voor de gehele gemeente Hoofddorp.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering.
De raadsvrouw heeft gesteld dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de geconstateerde posttraumatische stoornis verband houdt met de (vermeende) mishandelingen.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.000,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de ernst van het feit en de impact die dit op de benadeelde partij heeft gehad. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering.
De raadsvrouw heeft gesteld dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de geconstateerde posttraumatische stoornis verband houdt met de (vermeende) mishandelingen.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.000,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de ernst van het feit en de grote impact die dit op de benadeelde partij heeft gehad. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dit bij feit 1 primair en subsidiair, 2 en 3 is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de ten laste gelegde periode tot 25 juni 2013.
Vernietigt het vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze (in)direct contact opneemt, noch onderhoudt met
[slachtoffer 1] en hun drie kinderen, behoudens voorgaande goedkeuring door de welzijnsorganisatie die dat gezin begeleidt.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen
door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
dertig (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. N.A. Schimmel en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 augustus 2017.
mr. C.J.J. Kwint is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.