Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“Zoals wij bespraken tijdens mijn bezoek begin mei van dit jaar, treft u hierbij de volgende zaken aan: - Akkoordverklaring tussen huurder en verhuurder in tweevoud
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de vraag of een zolderkamer deel uitmaakt van de gehuurde woonruimte. [appellant] huurt sinds 15 december 1996 een woning op de derde etage, maar stelt dat hij ook de achterzolderkamer op de vierde etage huurt. De kwestie is aanhangig gemaakt na een sommaties van [geïntimeerde] om de zolderkamer te ontruimen. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat er geen overeenstemming was over de huur van de zolderkamer en heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend, waarbij hij stelt dat er wel een mondelinge overeenkomst was over de zolderkamer en dat [geïntimeerde] zijn rechten heeft verwerkt door jarenlang geen actie te ondernemen.
Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen. Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat er na de renovatie in 2000 een uitbreiding van de huurovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de achterzolderkamer. Het hof onderschrijft de overwegingen van de kantonrechter en concludeert dat er geen bewijs is voor een mondelinge overeenkomst. Ook de stelling van rechtsverwerking faalt, omdat enkel tijdsverloop niet voldoende is voor het aannemen van rechtsverwerking. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.