ECLI:NL:GHAMS:2017:5401

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
23-001421-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en overtredingen van de Wet op het financieel toezicht; veroordeling voor valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd vrijgesproken van meerdere tenlasteleggingen, waaronder witwassen en overtredingen van de Wet op het financieel toezicht. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden die hij ontving. De verdachte was beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van grote contante geldbedragen, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat deze bedragen uit misdrijf afkomstig waren. Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van het bestaan van deze organisatie.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor valsheid in geschrift. Het hof achtte bewezen dat de verdachte een factuur had opgemaakt die vals was, met de intentie deze als echt te gebruiken. De verdachte had de factuur opgemaakt voor een bedrag dat nooit was betaald, en het hof concludeerde dat hij op de hoogte was van de valsheid van de factuur. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, maar het hof besloot, rekening houdend met de lange duur van de procedure, de straf te verminderen tot één maand gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraken die in eerste aanleg waren gegeven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001421-12
datum uitspraak: 21 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2012 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-710015-10 en 13-710082-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015, 19 september 2016, 21 september 2016, 29 september 2016, 29 maart 2017, 4 oktober 2017, 6 oktober 2017, 11 oktober 2017, 12 oktober 2017, 14 november 2017, 22 november 2017, 12 december 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-710015-10:
1. primair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 27 januari 2010 te Amsterdam en/of te Beverwijk, althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) een voorwerp, te weten een of meer (grote) (contante) geldbedrag(en), te weten (ongeveer) EURO 950.075,00, althans
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 672.575,00 (Zaaksdossier 05, pagina 90-100), en/of
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 277.500,00 (Zaaksdossier 05, pagina 100) en/of
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 200.000,00 zijnde een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 25 januari 2010) (Zaaksdossier 05, pagina's 171-178), en/of
- een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 11 januari 2010 om 16:06-16:12 uur (Zaaksdossier 05, pagina's 223-228), en/of;
- een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 23 januari 2010 om 15:27 uur (Zaaksdossier 03, pagina's 047-051)
(telkens) die/dat (contante) geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
1. subsidiair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 27 januari 2010 te Amsterdam en/of te Beverwijk, althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) een voorwerp, te weten een of meer (grote) (contante) geldbedrag(en), te weten (ongeveer) EURO 950.075,00, althans
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 672.575,00 (Zaaksdossier 05, pagina 90-100), en/of
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 277.500,00 (Zaaksdossier 05, pagina 100) en/of
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 200.000,00 zijnde een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 25 januari 2010) (Zaaksdossier 05, pagina's 171-178), en/of
- een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 11 januari 2010 om 16:06-16:12 uur (Zaaksdossier 05, pagina's 223-228), en/of;
- een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 23 januari 2010 om 15:27 uur (Zaaksdossier 03, pagina's 047-051)
(telkens) die/dat (contante) geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, terwijl hij, verdachte, (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Zaak met parketnummer 13-710082-10 (gevoegd):
1:
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2009 tot en met 27 januari 2010 te Amsterdam en/of te Beverwijk, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en [R.O.] en/of [K.A.] en/of [A.H.] en/of [G.L.] en/of [bedrijf] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- witwassen van vermogensbestanddelen, te weten het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of op voorraad hebben van (grote) contante geldbedragen uit misdrijf afkomstig (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht), en/of
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1 en 3 Wet inzake de Geldtransactiekantoren juncto artikel 1, 2 en 6 Wet op de Economische Delicten, en/of
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het Financieel Toezicht juncto artikel 1, 2 en 6 Wet op de Economische Delicten, en/of
- valsheid in geschrift, te weten het in strijd met de waarheid opmaken en/of vervalsen van facturen en de (kas)administratie inclusief gegevensdrager(s) (artikel 225 Wetboek van Strafrecht);
terwijl hij, verdachte, van deze organisatie oprichter en/of leider en/of bestuurder was, althans binnen deze organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld;
2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 01 januari 2010 tot en met 27 januari 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens), opzettelijk als geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1 van de Wet inzake de Geldtransactiekantoren, werkzaam is geweest, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van één of meer (onbekend gebleven) ander(en) één of meer (contante) geldtransactie(s) uitgevoerd, te weten
- een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 11 januari 2010 om 16:06-16:12 uur (Zaaksdossier 05, pagina's 223-228), en/of
- een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 23 januari 2010 te 15:27 uur (Zaaksdossier 05, pagina's 047-051);
3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 01 januari 2010 tot en met 27 januari 2010, te Amsterdam en/of te Beverwijk, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten behoeve van en/of op verzoek van begunstigde(n) en/of betaler(s) [1] en/of [2] en/of [A.H.] en/of [S.B.] en/of [K.C.] en/of één of meer (onbekend gebleven) ander(en) één of meer (contante) geldtransactie(s) en/of (één of meer (contante) geldtransfer(s)
- uitgevoerd en/of
- voor rekening van één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) ontvangen en/of
- aan één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld en/of
- voor één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden, te weten
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 672.575,00 (Zaaksdossier 05, pagina's 90-100), en/of
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 200.000,00 (zijnde een geldbedrag afkomstig uit en/of verkregen door een contante geldtransactie de dato 25 januari 2010) (Zaaksdossier 05, pagina's 171-178);
4:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 27 januari 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een factuur (met nummer 20100296002) ten name van [Z.K.] , gedateerd op 22 januari 2010 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in strijd met de waarheid op die factuur vermeld en/of doen vermelden dat [Z.K.] een geldbedrag van 25.173,00 schuldig was en contant heeft betaald aan [bedrijf] in ruil voor een levering van belkaarten, terwijl in werkelijkheid daar geen sprake van was, zulks met het oogmerk om die factuur als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd van, kort gezegd, het onder (13/710015-10) 1 primair, tweede gedachtestreepje, (tevens) ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van € 277.500,- en vierde en vijfde gedachtestreepje, (tevens) ten laste gelegde witwassen van geldbedragen op 11 januari 2010 en 23 januari 2010. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en andere beslissingen komt en een andere bewijsconstructie hanteert.

Inleiding

In het vervolg van dit arrest zullen de verdachte en de gelijktijdig terechtstaande verdachten [K.A.] , [R.O.] , [G.L.] en [A.H.] ook wel alleen met hun achternaam, bijnaam dan wel (voor)naam worden aangeduid.
[K.A.] was bestuurder/enig aandeelhouder van beheermaatschappij [bedrijf 2] [R.O.] was bestuurder/enig aandeelhouder van beheermaatschappij [bedrijf 3]
Deze beheermaatschappijen waren bestuurder van beheermaatschappij [bedrijf 4] .
[bedrijf 4] is enig aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf] . De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] , gevestigd in Amsterdam aan de [adres 2] , bestonden uit de groot- en kleinhandel in telefoonkaarten. [K.A.] en [R.O.] hadden ook de daadwerkelijke leiding over [bedrijf] .
[R.S.] was werkzaam bij [bedrijf] en stond onder andere namens [bedrijf] op de Beverwijkse Bazaar.
Op 26 april 2009 hebben verbalisanten in Beverwijk bij een op grond van de Wet op de Accijns uitgevoerde controle in een op naam van [bedrijf] bestaande bestelauto een bedrag van € 152.200,- aan contanten aangetroffen, alsmede verkoopbonnen van 25 april 2009 en 26 april 2009, met een totaaltelling ter hoogte van € 36.518,-.
Bij de doorzoeking bij [bedrijf] op voornoemd adres werd op 27 januari 2010 een bedrag van € 944.267,50 aan contanten in beslag genomen. Een gedeelte van dit geld € 672.575,- werd buiten de kluis aangetroffen. Op deze dag zijn eveneens camerabeelden (van de in het pand aanwezige camera’s) in beslag genomen.
[G.L.] is enig bestuurder/aandeelhouder van Houdstermaatschappij [bedrijf 5] Deze houdstermaatschappij is weer enig bestuurder/aandeelhouder van [bedrijf 6]
distribueerde telefoonkaarten van Lycatel en GT mobile. [bedrijf 6] leverde internationale belkaarten aan [bedrijf] .
[verdachte] , de neef van [K.A.] , die de bijnaam [bijnaam] heeft, was in ieder geval in januari 2010 (bijna) dagelijks werkzaam bij [bedrijf] . Hij had de sleutel van [bedrijf] , opende de zaak en kon het alarm uitzetten.
[A.H.] heeft verklaard dat hij in het kader van Wahala bankieren op 8 januari 2010, 22 januari 2010 en 25 januari 2010 geld heeft laten afgeven bij [bedrijf] . Er is bij deze verdachte een document (een memoboekje) gelijkend op een administratie aangetroffen met daarin namen en bedragen.

Vrijspraak van witwassen van het bedrag buiten de kluis à € 672.575,-

Met de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder in de zaak 13-710015-10 onder 1 primair en subsidiair, eerste gedachtestreepje, is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vrijspraak van witwassen van het bedrag € 200.000,- op 25 januari 2010

Het hof stelt vast dat [verdachte] op 25 januari 2010 € 200.000,- in ontvangst heeft genomen en geteld. [S.B.] heeft op 2 december 2010 verklaard dat op 25 januari 2010 een bedrag van € 200.000,- naar [bedrijf] is gebracht. Het geld zou een betaling ‘buiten de boeken om’ vormen, bedoeld ter betaling van telefoons die waren geleverd vanuit Engeland. Het geld moest naar ‘ [A.H.] ’ worden gebracht. Met [A.H.] bedoelt [S.B.] [A.H.] . Gezien deze verklaring kan worden vastgesteld dat het geld van (enig) misdrijf afkomstig is, te weten het ontduiken van belasting. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [verdachte] wetenschap hiervan had.
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de € 200.000,- van misdrijf afkomstig was. Het hof overweegt daarbij dat de verdachte slechts eenmaal zo’n groot geldbedrag in ontvangst heeft genomen, waarbij onvoldoende is gebleken dat hij voldoende zicht moet hebben gehad op wat binnen het bedrijf behoorde tot de normale bedrijfsuitoefening.
Naar het oordeel van het hof - zoals door de raadsman is bepleit en anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd – is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat hetgeen de verdachte onder in de zaak 13-710015-10 onder 1 primair en subsidiair, derde gedachtestreepje, is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak overtreding van artikel 3 lid 1 Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt)
De raadsman van [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de ingelaste pleitnota – het verweer gevoerd – kort weergegeven – dat de verdachte niet bedrijfsmatig als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest. Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] op één dag geld gewisseld heeft. Derhalve is de raadsman van mening dat het hof niet tot bewezenverklaring van dit feit kan komen.
Door de advocaat-generaal is gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit. Met betrekking tot de motivering heeft hij zich aangesloten bij de bewijsmotivering van de rechtbank, inhoudende dat de personen binnen [bedrijf] zich meermalen hebben bezig gehouden met geldtransacties; zij hebben bankbiljetten van kleine coupures gewisseld tegen bankbiljetten van grote coupures.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Artikel 3 lid 1 Wgt verbiedt het als geldtransactiekantoor werkzaam zijn. Een geldtransactiekantoor is in artikel 1 sub a van diezelfde wet gedefinieerd als de natuurlijke persoon of rechtspersoon (..) die beroepsmatig of bedrijfsmatig ten behoeve of op verzoek van een derde geldtransacties uitvoert (..).
Een geldtransactie is onder meer het wisselen van munten of bankbiljetten (artikel 1 sub c onder 1 Wgt).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat personen binnen [bedrijf] zich in ieder geval tweemaal hebben bezig gehouden met geldtransacties van bovengenoemde aard. Zij hebben bankbiljetten van kleine coupures gewisseld tegen bankbiljetten van grote coupures.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [verdachte] (feit 2) de geldtransacties tezamen en in vereniging met een ander
bedrijfsmatigheeft uitgevoerd. Het hof overweegt dat aan de term ‘bedrijfsmatig’ in ieder geval de betekenis toekomt van ‘geregeld en stelselmatig’, zoals uit de jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2001:AB0740) kan worden opgemaakt.
Nu op de beschikbare camerabeelden (slechts) te zien is dat in een periode van drie weken, twee maal bankbiljetten van kleine coupures gewisseld werden tegen bankbiljetten van grote coupures, en [verdachte] daar éénmaal bij aanwezig is geweest, kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen worden dat [verdachte] bedrijfsmatig geldtransacties heeft uitgevoerd. Daartoe acht het hof dit bewijs te mager. Het hof zal de verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Vrijspraak overtreding van artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht (Wft)
Aan [verdachte] wordt - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - onder 3 in essentie verweten dat - hij tezamen in vereniging met anderen - zonder vergunning betaaldiensten heeft verricht door geldtransacties en/of geldtransfers uit te voeren en/of gelden heeft ontvangen en/of beschikbaar gesteld en/of gehouden, namelijk geldbedragen van € 672.575,- en € 200.000,-.
Artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (“Wft”) verbiedt het zonder vergunning van de Nederlandsche Bank uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. De Wft onderscheidt in dit verband zeven soorten betaaldiensten (omschreven in de bijlage bij de Europese richtlijn voor betaaldiensten 2007/64/EG), waaronder geldtransfers, namelijk:
Van het verlenen van de dienst ‘geldtransfer’ is sprake als, zonder dat een rekening wordt geopend, van een betaler geld wordt ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken rechtstreeks aan een begunstigde dan wel aan een andere betalingsdienstverlener die de gelden aan de uiteindelijk begunstigde uitkeert.
Geldtransfers (of moneytransfers) worden in de praktijk vooral verleend ten behoeve van het overmaken van geld naar begunstigden in het buitenland, met name naar landen met een minder ontwikkeld banksysteem en waar het gebruik van bankrekeningen minder voorkomt. Ook voor onverwachte spoedbetalingen wordt wel van geldtransfers gebruik gemaakt.
Het feitelijk handelen van [verdachte] behelst eenvoudig gezegd niet veel meer dan het in ontvangst nemen van geld van [S.B.] , [K.C.] en/of [I] .
Dit kan niet worden gekwalificeerd als het verrichten van een betaaldienst in de zin van de Wft, en evenmin als het verrichten van een van de overige soorten betaaldiensten, omdat niet bewezen kan worden dat de ontvangen geldbedragen rechtstreeks zouden worden overgemaakt naar een begunstigde.
Het hof is van oordeel, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de verdediging is bepleit – hoewel op andere gronden – dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat [verdachte] daarvan dient te worden vrijgesproken.

Bespreking van de (bewijs)verweren

Valsheid in geschrift
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier kan onvoldoende worden afgeleid dat de facturen vals zijn opgemaakt. Dat de bedragen van deze facturen niet in de administratie voorkomen is hiervoor onvoldoende bewijs. Als er al sprake is van een vals geschrift dan ontbreekt het opzet hierop bij [verdachte] . [verdachte] heeft enkel een opdracht uitgevoerd; uit de tapgesprekken blijkt ook dat hij navraag moest doen en daarna pas de factuur heeft opgemaakt.
De advocaat-generaal verwijst naar de bewijsmiddelen zoals door de rechtbank zijn opgenomen in het vonnis.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een factuur op naam van [Z.K.] , gedateerd op 22 januari 2010, afkomstig van [bedrijf] . In de boekhouding van [bedrijf] én van [Z.K.] is niet terug te vinden dat er op of rond 22 januari 2010 een bedrag door [Z.K.] aan [bedrijf] is betaald voor telefoonkaarten. Volgens de boekhouder van [Z.K.] zijn er na augustus 2008 geen inkopen meer gedaan bij [bedrijf] . En volgens de Iruppu bestanden van [bedrijf] vinden er na 7 september 2009 geen betalingen groter dan € 20.000,- meer plaats door [Z.K.] .
Uit telefoontaps blijkt dat [verdachte] op 23 januari 2010 aan mevrouw [Z.K.] vraagt voor wat voor bedrag ze een factuur wil ontvangen ‘en dan hij het maken’. Op 24 januari 2010 vraagt mevrouw [Z.K.] aan [verdachte] nog een factuur van € 15.000,- te maken met een datum van twee weken daarvoor en vertelt dat ze de dag daarvoor (op 23 januari 2010) een factuur van 25 (duizend) heeft meegenomen. Een dag later hebben ze weer contact en heeft [Z.K.] wederom gevraagd om een factuur van € 15.000,- te maken. [verdachte] antwoordde dat ze al een factuur van € 25.000,- hebben gemaakt en het moeilijk wordt om een factuur te maken. Vervolgens zegt hij dat ze deze factuur ook moeten annuleren en dan een nieuwe moeten maken.
Op basis van de tapgesprekken en de gegevens uit de boekhouding van [bedrijf] en [Z.K.] acht het hof bewezen dat deze factuur door de verdachte valselijk is opgemaakt. Gezien de inhoud van de telefoontaps, waarin gezegd wordt dat het ’moeilijk wordt om een factuur te maken’ en ‘een factuur geannuleerd moet worden en een nieuwe gemaakt moet worden’ is het hof van oordeel dat [verdachte] wist dat deze facturen vals waren. Immers, als [Z.K.] belkaarten had gekocht, moet daar een factuur van worden opgemaakt en kan dit niet moeilijk zijn.
Gezien het voorgaande acht het hof bewezen dat [verdachte] een valse factuur heeft opgemaakt en hierop ook het opzet had. Het verweer wordt verworpen.

Criminele organisatie

Het oordeel en de overwegingen van het hof ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 13-710082-10 onder 1 ten laste gelegde.
Het hof veroordeelt in gelijktijdig uitgesproken arrest [K.A.] en [R.O.] voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met witwassen. Van deelname aan een crimineel samenwerkingsverband is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat [verdachte] wetenschap, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, had van zelfs maar het bestaan van de criminele organisatie.
Dat de criminele organisatie mede tot oogmerk had het vervaardigen van valse facturen kan niet worden bewezen. Weliswaar heeft [verdachte] op enig moment een valse factuur opgemaakt, maar dat is onvoldoende om dit tevens als een van de doelen van de organisatie te beschouwen.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat [verdachte] van het hem ten laste gelegde deelnemen aan een criminele organisatie zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-710082-10 onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-710082-10 (gevoegd):
4:
hij in de periode van 22 januari 2010 tot en met 23 januari 2010 in Nederland, een factuur (met nummer 20100296002) ten name van [Z.K.] , gedateerd op 22 januari 2010 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte in strijd met de waarheid op die factuur vermeld dat [Z.K.] een geldbedrag van € 25.173,00 schuldig was en contant heeft betaald aan [bedrijf] in ruil voor een levering van belkaarten, terwijl in werkelijkheid daar geen sprake van was, zulks met het oogmerk om die factuur als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-710082-10 onder 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-710082-10 onder 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-710082-10 onder 4 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-710082-10 onder 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder (13-710082-10) feiten 1, 2, 3 en 4 en onder (7100150-10) feit 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden met aftrek van voorlopige hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd - daarbij rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn - dat de verdachte voor het onder (13-710082-10) feiten 1, 2, 3 en 4 en onder (13-7100150-10) feit 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 11 (elf) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van een factuur. De verdachte heeft hierdoor het vertrouwen dat de maatschappij in schriftelijke stukken moet kunnen stellen geschaad.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Nu het hoger beroep in deze zaak is ingesteld op 23 maart 2012 en het hof heden pas arrest wijst, houdt het hof rekening met het opgetreden tijdsverloop sinds de aanvang van de procedure en de aanzienlijke schending van de redelijke termijn. Het hof acht om die reden een strafvermindering op zijn plaats en zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder (13/710015-10) 1 primair, tweede, vierde en vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-710015-10 primair en subsidiair en in de zaak met parketnummer 13-710082-10 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-710082-10 onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-710082-10 onder 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2017. De oudste raadsheer is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.