ECLI:NL:GHAMS:2017:561

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
23-005265-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding Wegenverkeerswet met bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De tenlastelegging betrof een incident op 12 april 2012 te Amsterdam. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 30 april 2014 en 7 februari 2017 heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek, met name met betrekking tot de betrouwbaarheid van de opgemaakte processen-verbaal door verbalisant [verbalisant]. De raadsvrouw stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden en dat bewijsuitsluiting van de processen-verbaal noodzakelijk was. Het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal misdrijf van 18 juni 2012 niet op ambtsbelofte was opgemaakt en dat de inhoud ervan niet betrouwbaar was. Ondanks deze tekortkomingen oordeelde het hof dat er geen sprake was van een zodanig ernstige schending van de procesorde dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moest leiden. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan, en sprak hem vrij. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

parketnummer: 23-005265-12
datum uitspraak: 21 februari 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2012 in de strafzaak onder parketnummer 96-171860-12 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 april 2014 alsmede 7 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 12 april 2012, te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Piet Mondriaanstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking van enkele verweren

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar pleitnota primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat bewijsuitsluiting het gevolg moet zijn van het vormverzuim. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
In het dossier bevinden zich onder meer processen-verbaal die zijn opgemaakt door verbalisant [verbalisant], te weten het zogeheten ‘mini’ proces-verbaal opgemaakt op 12 april 2012, de aanvulling daarop gedateerd 16 april 2012, het “proces-verbaal
misdrijf” opgemaakt op 18 juni 2012 en het “mutatierapport” opgemaakt op 16 april 2012. De bevindingen zoals neergelegd in de processen-verbaal zijn tegenstrijdig met de bevindingen die zijn neergelegd in het mutatierapport. Bovendien was dit mutatierapport gevoegd in de andere zaak die aanhangig is tegen de verdachte. Aldus kan geconcludeerd worden dat verbalisant [verbalisant] doelbewust of in elk geval met grove veronachtzaming in strijd met de waarheid een proces-verbaal heeft opgemaakt waarin niet alle relevante feiten zijn opgenomen. Sterker nog, de weggelaten informatie kan de verklaring van de verdachte (deels) bevestigen. De verbalisant heeft gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht zoals neergelegd in art. 152 Wetboek van Strafvordering en heeft daarmee een zuivere juridische beoordeling en controle van de feitelijke gang van zaken door de rechter en andere procesdeelnemers bemoeilijkt en zelfs onmogelijk gemaakt. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Door het zeer onzorgvuldig handelen is de waarheidsvinding in het geding gekomen en is de verdediging op onherstelbare wijze in haar belangen geschaad.
Er is niet alleen sprake van handelen in strijd met de wet, maar ook van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en/of met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als sanctie dient aan deze schending te worden verbonden.
Indien het hof deze gevolgtrekking niet verbindt aan het vormverzuim dienen de processen-verbaal van verbalisant [verbalisant] van het bewijs te worden uitgesloten.
Bij gebrek aan overig bewijs en gelet op de ontkenning van de verdachte moet hij worden vrijgesproken.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
In het zich in het dossier bevindende “proces-verbaal misdrijf” bonnummer 12.04.2012.1500.032377 met sluitingsdatum 18 juni 2012 is opgenomen dat dit proces-verbaal op ambtsbelofte is opgemaakt door verbalisant [verbalisant]. Evenwel ontbreekt een handtekening van voornoemde verbalisant.
Onder het betreffende “proces-verbaal” is opgenomen een “stempel” met, voor zover leesbaar, de volgende tekst:
Elektronische invoer (…niet goed leesbaar) concept proces-verbaal zijnde een brondocument waarin de verbalisant zijn bevindingen heeft vastgelegd en ondertekend. Gecontroleerd en getekend voor akkoord.
De buitengewoon opsporingsambtenaar van Politie [ondertekend] [naam].
Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2017 heeft verbalisant [verbalisant], als getuige hierover gehoord, verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij het opstellen van het proces-verbaal misdrijf en dat hij geen kennis heeft genomen van de inhoud daarvan. De daarin opgenomen bevindingen heeft [verbalisant] niet zelf gedaan, maar zijn kennelijk opgetekend door een derde op basis van het zogeheten mini-proces-verbaal van zijn hand. Om die reden ontbreekt dan ook zijn handtekening op voornoemd proces-verbaal misdrijf. Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat hetgeen hij op 12 april 2012 heeft waargenomen is opgetekend in het door hem zelf ondertekende mini-proces-verbaal van 12 april 2012; ook de aanvulling hierop gedateerd 16 april 2012 is door hem opgemaakt en ondertekend. Over het mutatierapport heeft verbalisant [verbalisant] verklaard dat dit rapport een samenvatting bevat van hetgeen is voorgevallen en dat het niet gebruikelijk is dat deze informatie in een proces-verbaal wordt overgenomen.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de conclusie dat met de bewoordingen en de strekking van het proces-verbaal misdrijf van 18 juni 2012 de indruk wordt gewekt dat sprake is van een op ambtsbelofte opgemaakt (concept) proces-verbaal, door de daarin genoemde verbalisant [verbalisant], terwijl daarvan feitelijk geen sprake is. Evenmin zijn de in dit proces-verbaal gerelateerde bevindingen door hem gecontroleerd terwijl overigens sprake is van een incorrecte weergave van de bevindingen van verbalisant [verbalisant].
Aldus is het proces-verbaal misdrijf van 18 juni 2012 een document met ongecontroleerde, incorrecte inhoud, dat ten onrechte de naam proces-verbaal draagt.
Het hof acht deze gang van zaken betreurenswaardig, temeer nu een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar immers bij uitstek de naar waarheid opgemaakte kenbron is waarop de procesdeelnemers bij de beoordeling van alle mogelijke relevante aspecten van de strafzaak moeten kunnen vertrouwen.
Deze vaststelling rechtvaardigt echter niet de conclusie dat sprake is van een zodanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. In casu is geen sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de vergaande door de raadsvrouw bepleite sanctie van niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie rechtvaardigen.
Daarbij betrekt het hof dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep in de gelegenheid is geweest in het kader van de waarheidsvinding verbalisant [verbalisant] te ondervragen.
Voorts, is het hof, anders dan de raadsvrouw van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering nu het eventuele door haar geconstateerde verzuim niet onherstelbaar is.
In hetgeen hiervoor is opgemerkt over het “proces-verbaal misdrijf” van 18 juni 2012 ziet het hof echter wel aanleiding dit “proces-verbaal” uit te sluiten van het bewijs, reeds gelet op de omstandigheid dat de betrouwbaarheid daarvan niet kan worden beoordeeld.
De vraag rijst dan of deze bewijsuitsluiting moet leiden tot het door de raadsvrouw beoogde effect, te weten vrijspraak.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend nu uit de verdere inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. Immers hetgeen omtrent de aanhouding van de verdachte op 12 april 2012 is opgenomen in het mini-proces-verbaal van diezelfde datum en de aanvulling daarop van 16 april 2012, is onvoldoende concreet en specifiek om op grond daarvan vast te kunnen stellen op welke wijze de verdachte is aangetroffen en vervolgens is staande gehouden, zodat evenmin kan worden vastgesteld of het de verdachte was die de auto bestuurde. Ook het - niet op ambtseed opgestelde - mutatierapport van 16 april 2012 biedt hiervoor onvoldoende steun.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. M.C. Franken, in tegenwoordigheid van D.E.C. Velthuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2017.
Mr. M.C. Franken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.