ECLI:NL:GHAMS:2018:1005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
000036-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstand in strafzaak met betrekking tot overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2017. Het verzoekschrift was ingediend door de appellant, die schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand vroeg naar aanleiding van zijn inverzekeringstelling op verdenking van overtreding van de Opiumwet. De rechtbank had het verzoek ex artikel 89 Sv afgewezen en slechts een forfaitaire vergoeding van € 280,00 toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Het hof heeft de stukken van de strafzaak bestudeerd en de advocaat-generaal en de advocaat van appellant gehoord tijdens de openbare behandeling in raadkamer. Appellant was niet verschenen.

Het hof oordeelde dat appellant de verdenking en de daaropvolgende inverzekeringstelling aan zichzelf te wijten had, omdat zijn gedragingen de verdenking van handelen in verdovende middelen opriepen. Daarom waren er geen gronden van billijkheid aanwezig voor de toekenning van de gevraagde schadevergoeding. Evenmin waren er gronden van billijkheid voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak. Echter, het hof kende wel een forfaitaire vergoeding van € 560,00 toe voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure, omdat de advocaat niet was verschenen in eerste aanleg maar wel in hoger beroep.

De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof bepaalde dat de toegekende bedragen verrekend moesten worden met de openstaande geldsom aan de Staat. De beslissing werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Rekestnummers: 000037-18 (89 Sv) en 000036-18 (591a Sv)
Parketnummer in eerste aanleg: 13-741072-17
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2017 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. W.P.A. Vos, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 315,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van
€ 712,38 ter zake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer alsmede tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

De rechtbank heeft bij beschikking van 31 augustus 2017 het verzoek ex artikel 89 Sv afgewezen en het verzoek ex artikel 591a Sv slechts in dier voege toegewezen dat er een forfaitair bedrag van € 280,00 is toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Het hoger beroep is op 13 oktober 2017 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 23 februari 2018 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Appellant is op 31 maart 2017 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – overtreding van de Opiumwet. Appellant is op 3 april 2017 in vrijheid gesteld.
Uit het onderliggende strafdossier en de daarin opgenomen bevindingen van de betrokken opsporingsambtenaren vloeit de volgende aanleiding voor de verdenking en bezwaren jegens appellant voort. Appellant en zijn medeverdachte [medeverdachte] spraken op de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam voorbijgangers aan. Op een geven moment sprak appellant drie voorbijgangers aan en liep hij met een van hen naar de zich intussen in de Pijlsteeg bevindende [medeverdachte]. Appellant, [medeverdachte] en de aangesproken persoon gingen dicht op elkaar staan, de aangesproken persoon kreeg iets in zijn handen gestopt van [medeverdachte] en die aangesproken persoon gaf iets gaf aan [medeverdachte], waarbij appellant steeds om zich heen keek. Daarna zijn appellant en [medeverdachte] samen weggelopen. Na zijn aanhouding in verband met deze feiten en omstandigheden is bij appellant een zakje met wit poeder alsmede verpakkingsmateriaal (envelopjes) aangetroffen. Gelet op het voorgaande heeft appellant door zijn gedragingen de verdenking over zichzelf afgeroepen dat hij handelde in verdovende middelen, als gevolg waarvan hij is aangehouden en vervolgens in verzekering is gesteld. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat appellant de verdenking, ernstige bezwaren en de daaropvolgende inverzekeringstelling aan zichzelf te wijten heeft en acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van het verzoek.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Om bovenstaande redenen zijn evenmin gronden van billijkheid aanwezig voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de strafzaak.
Gronden van billijkheid zijn wel aanwezig voor toekenning een vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure, te weten de forfaitaire vergoeding van
€ 560,00 (advocaat niet verschenen in eerste aanleg, wel verschenen in hoger beroep).
Verrekening
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de onderstaande geldsom vatbaar is voor verrekening overeenkomstig artikel 90, lid 3 Sv. Het hof zal het toegekende bedrag verrekenen met de door verzoeker aan de Staat verschuldigde geldsom.
Nu het hof deels tot een andere beslissing komt zal het de beschikking waarvan beroep vernietigen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent op de voet van artikel 591a Sv uit ’s Rijks kas aan verzoeker een vergoeding toe van € 560,00 (vijfhonderdzestig euro).
Bepaalt de verrekening met de hierna te noemen aan de Staat verschuldigde geldsom:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer] € 307,03 € 307,03
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, J.H.C. van Ginhoven en P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 maart 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
- € 307,03 € 307,03 bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. CJIB
o.v.v. [nummer] en
- € 252,97 € 252,97 bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 9 maart 2018,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.