ECLI:NL:GHAMS:2018:1005
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- R.D. van Heffen
- J.H.C. van Ginhoven
- P.F.E. Geerlings
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstand in strafzaak met betrekking tot overtreding van de Opiumwet
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2017. Het verzoekschrift was ingediend door de appellant, die schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand vroeg naar aanleiding van zijn inverzekeringstelling op verdenking van overtreding van de Opiumwet. De rechtbank had het verzoek ex artikel 89 Sv afgewezen en slechts een forfaitaire vergoeding van € 280,00 toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Het hof heeft de stukken van de strafzaak bestudeerd en de advocaat-generaal en de advocaat van appellant gehoord tijdens de openbare behandeling in raadkamer. Appellant was niet verschenen.
Het hof oordeelde dat appellant de verdenking en de daaropvolgende inverzekeringstelling aan zichzelf te wijten had, omdat zijn gedragingen de verdenking van handelen in verdovende middelen opriepen. Daarom waren er geen gronden van billijkheid aanwezig voor de toekenning van de gevraagde schadevergoeding. Evenmin waren er gronden van billijkheid voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak. Echter, het hof kende wel een forfaitaire vergoeding van € 560,00 toe voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure, omdat de advocaat niet was verschenen in eerste aanleg maar wel in hoger beroep.
De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof bepaalde dat de toegekende bedragen verrekend moesten worden met de openstaande geldsom aan de Staat. De beslissing werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.