ECLI:NL:GHAMS:2018:1010

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
000030-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv en artikel 591a Sv in verband met inverzekeringstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2017. De appellant, geboren in 1951, verzocht om een schadevergoeding van € 210,00 op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en € 280,00 op grond van artikel 591a Sv voor gemaakte kosten van rechtsbijstand. De appellant was op 31 oktober 2014 in verzekering gesteld op verdenking van diefstal, maar verklaarde dat hij geen opzet had om te stelen. Het hof oordeelde dat de appellant zelf debet was aan de verdenking die leidde tot zijn inverzekeringstelling, en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van de schadevergoeding. Het hof overwoog dat de onschuldpresumptie niet in de weg staat aan het rekening houden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de gedragingen van de appellant zelf. De advocaat van de appellant was niet verschenen tijdens de zittingen, wat het hof ook in zijn beoordeling meenam. Uiteindelijk verklaarde het hof het hoger beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 000031-18 (89 Sv) en 000030-18 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13/243836-14
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2017 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. R.I. Takens, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ex artikel 89 Sv. ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 210,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het verkrijgen van een vergoeding ex artikel 591a Sv uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 280,00 ter zake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 27 september 2017 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Per fax van 23 februari 2018 heeft de advocaat van appellant de grieven tegen de beschikking waarvan beroep kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 23 februari 2018 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant en diens advocaat zijn niet verschenen. Per mailbericht van 23 februari 2018 heeft de raadsman aangegeven niet te zullen verschijnen en daarbij verzocht de verzoeken buiten zijn aanwezigheid en die van appellant af te doen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

De rechtbank heeft het verzoek ex artikel 89 Sv afgewezen, en het verzoek op de voet van artikel 591a Sv toegewezen.
Het hoger beroep tegen die beschikking is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is voorwaardelijk geseponeerd en de proeftijd is verstreken zodat de strafzaak thans is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Appellant is op 31 oktober 2014 in verzekering gesteld op verdenking van -kort gezegd- overtreding van de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Appellant is op 2 november 2014 in vrijheid gesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Appellant heeft voorafgaande aan de inverzekeringstelling – kort gezegd – verklaard dat hij in de supermarkt goederen in zijn tas heeft gestopt en niet in het winkelmandje dat hij eveneens met zich droeg. Vervolgens is hij met die goederen voorbij de kassa gelopen. Hij verklaarde dat hij geen opzet had om de goederen te stelen. Vanwege een kapotte bril was hij slechtziend en liep hij voorbij de kassa voor hij er erg in had.
Door zijn gedrag is appellant er zelf debet aan geweest dat de verdenking is opgevat dat hij een misdrijf had gepleegd. Deze verdenking heeft geleid tot de inverzekeringstelling. Onder die omstandigheden acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv.
De advocaat van appellant heeft bij appelschriftuur aangevoerd dat appellant, gelet op het sepot, niet zijn verdedigingsrechten heeft kunnen effectueren (o.a. het betwisten van bewijsmateriaal) en dat een afwijzing van het verzoek op grond van de inhoud van het dossier daarom op gespannen voet staat met de onschuldpresumptie.
Het hof overweegt dat de onschuldpresumptie, bij de inhoudelijke beoordeling van de vraag of er gronden van billijkheid, als bedoeld in artikel 90 Sv, aanwezig zijn om de gevraagde schadevergoeding geheel dan wel gedeeltelijk toe te wijzen, niet verbiedt rekening te houden met de destijds bestaande verdenkingen en met het antwoord op de vraag of en in hoeverre de gewezen verdachte daaraan zelf debet is geweest. Het gegeven dat appellant geen gelegenheid heeft gehad de tegen hem gerezen verdenking te weerspreken doet daar niet aan af.
Daarbij merkt het hof op dat appellant de gelegenheid had zijn verzoek in raadkamer toe te lichten, maar hiervan geen gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek op grond van artikel 591a Sv.
Tijdens de behandeling in eerste aanleg is de advocaat van appellant niet verschenen en in hoger beroep evenmin. Daarmee zijn er geen gronden de beschikking van de rechtbank op dit punt te vernietigen.

4.Beslissing

Het hof:
Verklaart het hoger beroep ongegrond.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, J.H.C. van Ginhoven en P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 maart 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank waarvan beroep, door overmaking van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam] (art. 591a Sv).
Amsterdam, 9 maart 2018.
Mr. R.D. van Heffen, voorzitter.