ECLI:NL:GHAMS:2018:1083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
23-004660-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift in het kader van kinderopvangtoeslagfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift in het kader van kinderopvangtoeslagfraude. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar het hof heeft de verdachte in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen valse aanvragen voor kinderopvangtoeslag heeft ingediend bij de Belastingdienst, met als doel zich wederrechtelijk te bevoordelen. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van valse documenten en heeft de Belastingdienst bewogen tot de afgifte van een aanzienlijk bedrag aan kinderopvangtoeslag, dat in totaal ruim € 218.000 bedroeg. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 3 en 4, die betrekking hadden op witwassen en deelname aan een criminele organisatie, omdat het hof onvoldoende bewijs aanwezig achtte voor deze beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004660-14
datum uitspraak: 27 maart 2018
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-845054-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres] [woonplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2016, 4 maart 2016, 18 maart 2016, 19 september 2016, 21 september 2016, 22 september 2016, 27 september 2016, 16 februari 2018, 19 februari 2018, 20 februari 2018, 23 februari 2018, 26 februari 2018 en 13 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van de volgende onderdelen van wat hem is ten laste gelegd:
Feit 1
Voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op de aanvragen van [aanvrager 1] en [aanvrager 2] .
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze beslissingen tot vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – dat:
Feit 1:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 december 2008 tot en met 17 augustus 2012 Amsterdam en/of te Almere en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte en/of vervalste (elektronische) aanvra(a)g(en) en/of wijziging(en) Kinderopvangtoeslag te weten A-280-D-02 en/of A-160-D-02 en/of A-274-D-02 en/of A-162-D-02 en/of A-064-D-02 en/of A-140-D-01 en/of A-140-D-02 en/of A-140-D-03 en/ofA-197-D-02 en/of A-50-D-02 bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
(aanvraag [aanvrager 3] A-280)
[kind 3] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] (A-280-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 4] A-160)
[kind 4] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 augustus 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B] (A-160-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 5] A-242)
[kind 5] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang C] (A-274-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 6] A-162)
[kind 6] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D] (A-162-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 7] A-064)
[kind 7] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang E] (A-064-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 8] A-140)
[kind 8A] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang F] (A-140-D-01) en/of [kind 8A] gedurende 150 uur per maand en [kind 8B] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 februari 2009 kinderopvang genieten bij [kinderopvang F] (D-140-D-02) en/of [kind 8A] gedurende 150 uur per maand en [kind 8B] gedurende 216 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang genieten bij [kinderopvang F] (D-140-D-03),
waardoor verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag en/of de wijziging Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslag(en) (tot (een) geldbedrag(en) van in totaal circa 269.238 euro, althans circa 248.087 euro);
Feit 2:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 oktober 2011 te Almere en/of te Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
1. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-274-D-08 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang C] (A-274/D-08 pag. 3)
en/of
2. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-274-D-09 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (A-274-D-09 pag. 3)
en/of
3. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-274-D-10 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2010 van [kinderopvang G] (A-274-D10 pag. 3)
en/of
4. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-280-D-07) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang H] (A-280-D-08)
en/of
5. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-162-D-08 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (D-162-D-08 pag. 3),
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst, (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) op dit/deze Antwoordformulier(en) kinderopvangtoeslag en/of deze jaaropgave(n) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid (onder meer) heeft/hebben vermeld dat
ad.1 [kind 5] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten in 2008 1.422 euro bedroeg en/of dat deze kinderopvang in 2008 bij [kinderopvang C] heeft plaatsgevonden
en/of
ad 2. [kind 5] in 2009 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 5] in 2009 15811,20 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 5] in 2009 bij [kinderopvang G] vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en/of
ad 3. [kind 5] in 2010 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 5] 15811,20 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 5] bij [kinderopvang G] vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en/of
ad.4 [kind 3] in 2008 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 3] in 2008 14.826,24 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 3] in 2008 bij [kinderopvang H] heeft plaatsgevonden +
en/of
ad.5 [kind 6] in 2009 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag opvangkosten voor [kind 6] in 2009 15811,20 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 6] in 2009 bij [kinderopvang G] , vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 oktober 2011 te Almere en/of te Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk van een vals en/of vervalst geschrift gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders
1. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-274-D-08 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang C] (A-274/D-08 pag. 3)
en/of
2. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-274-D-09 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (A-274-D-09 pag. 3)
en/of
3. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-274-D-10 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2010 van [kinderopvang G] (A-274-D10 pag. 3)
en/of
4. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-280-D-07) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang H] (A-280-D-08)
en/of
5. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-162-D-08 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (D-162-D-08 pag. 3),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) opgestuurd naar de Belastingdienst Toeslagen te Heerlen, en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat verdachte en/of zijn mededader(s) op dit/deze Antwoordformulier(en) kinderopvangtoeslag en/of jaaropgave(n) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid (onder meer) heeft/hebben vermeld dat
ad.1 [kind 5] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten in 2008 1.422 euro bedroeg en/of dat deze kinderopvang in 2008 bij [kinderopvang C] heeft plaatsgevonden
en/of
ad 2. [kind 5] in 2009 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 5] in 2009 15811,20 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 5] in 2009 bij [kinderopvang G] vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en/of
ad 3. [kind 5] in 2010 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 5] 15811,20 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 5] bij [kinderopvang G] vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en/of
ad.4 [kind 3] in 2008 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 3] in 2008 14.826,24 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 3] in 2008 bij [kinderopvang H] heeft plaatsgevonden
en/of
ad.5 [kind 6] in 2009 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag opvangkosten voor [kind 6] in 2009 15811,20 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 6] in 2009 bij [kinderopvang G] , vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden;
Feit 3:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 december 2008 tot en met 11 december 2012 te Almere en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft witgewassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (totaal circa 269.239 euro, althans circa 248.087 euro, althans circa 107.425 euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 4:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2008 en met 7 mei 2012 te Amsterdam en/of te Almere en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit onder andere [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- valsheid in geschrifte (artikel 225 lid 1 en/of 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- oplichting (artikel 326 lid 1 van het wetboek van Strafrecht) en/of
- witwassen (artikel 420ter/bis van het Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Geldigheid van de dagvaarding

De tenlastelegging strekt er toe voor de procesdeelnemers – zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij – de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een opgave te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. In het verlengde daarvan ligt het doel dat de verdediging zich concreet op de strafzaak moet kunnen voorbereiden.
Het hof stelt vast dat in de tenlastelegging een groot aantal concrete gedragingen is beschreven. De tenlastelegging voldoet in zoverre aan de eisen die artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan een tenlastelegging stelt. Dit geldt echter niet voor zover in de tenlastelegging telkens de woorden ‘onder meer’ zijn vermeld. Met de woorden ‘onder meer’ zijn aan de verdachte, naast de concreet benoemde gedragingen, ook andere niet benoemde gedragingen ten laste gelegd. Niet duidelijk is welke gedragingen dat zijn. Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging dan ook nietig is voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn genoemd.

Vrijspraak

Feit 3
Onder feit 3 is – kort gezegd – ten laste gelegd dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft witgewassen. Uit het beschikbare bewijs volgt dat een deel van het geld dat door Belastingdienst/Toeslagen aan de aanvragers is uitgekeerd, aan de verdachte is afgegeven en/of overgemaakt.
Het verwerven of voorhanden krijgen van een opbrengst uit eigen misdrijf kan niet onder alle omstandigheden worden aangemerkt als witwassen. Wanneer het gaat om opbrengsten die onmiddellijk van eigen misdrijf afkomstig zijn, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De bedragen die in de tenlastelegging zijn genoemd, zijn geldbedragen die onmiddellijk afkomstig zijn uit misdrijven die aan de verdachte ten laste zijn gelegd. Dat de geldbedragen door de aanvragers aan verdachte zijn overhandigd, of op zijn bankrekening zijn gestort, betekent niet zonder meer dat deze niet langer ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf. Het gaat immers om de verdeling van geld dat afkomstig is van een gezamenlijk gepleegd misdrijf. Het hof heeft in de dossierstukken en in hetgeen ter zitting is besproken, geen bewijs gevonden waaruit volgt dat de verdachte de criminele herkomst van de geldbedragen daadwerkelijk heeft verborgen of verhuld.
De advocaat-generaal heeft erop gewezen dat bij de doorzoeking geen geld bij de verdachte is aangetroffen, zodat het niet anders kan dan dat de verdachte het geld heeft uitgegeven. Volgens de advocaat-generaal zou de verdachte de geldbedragen dan ook hebben overgedragen en omgezet zodat er – anders dan bij het enkele verwerven en overdragen het geval is – wel gesproken kan worden van witwassen. Het hof volgt de advocaat-generaal daarin niet. Er is geen bewijs beschikbaar waaruit volgt dat de verdachte de geldbedragen heeft overgedragen of omgezet in de ten laste gelegde periode.
Het hof zal de verdachte, gelet op het voorgaande vrijspreken van hetgeen aan de verdachte onder 3 ten laste is gelegd.
Feit 4
Onder feit 4 is de verdachte ten laste gelegd dat hij – kort samengevat – deelnam aan een criminele organisatie. De advocaat-generaal heeft onder verwijzing naar wat de rechtbank heeft overwogen bewezenverklaring gevorderd; de verdediging heeft vrijspraak bepleit.
In het vonnis van de rechtbank is voor het bewijs van dit feit verwezen naar een viertal zaaksdossiers van respectievelijk medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] . Die zaaksdossier bieden evenwel geen bewijs dat de verdachte, zoals de rechtbank heeft overwogen, gedurende een langere periode regelmatig heeft samengewerkt met genoemde medeverdachten. In het zaaksdossier van medeverdachte [medeverdachte 1] wordt de naam van de verdachte niet genoemd. In het zaaksdossier van medeverdachte [medeverdachte 3] , wordt de naam van de verdachte genoemd in verband met een aanvraag die op zijn tenlastelegging niet staat vermeld en wordt in het algemeen gesteld dat aanvragen waarbij [verdachte] betrokken zou zijn, zijn verstuurd vanaf het IP-adres op naam van [naam IP-adres] . Dit is in het betreffende dossier niet verder uitgewerkt, terwijl ten aanzien van de ten laste gelegde aanvragers maar in één geval een dergelijk verband uit het proces-verbaal met betrekking tot die aanvraag volgt. In het zaaksdossier van medeverdachte [medeverdachte 7] staat de naam van de verdachte niet genoemd en hetzelfde geldt voor het zaaksdossier van medeverdachte [medeverdachte 2] . Weliswaar bestaat bewijs, zoals hierna zal worden overwogen, dat de verdachte aanvragers heeft geworven, gegevens heeft ingezameld en geld heeft ontvangen en is het […] nummer gebruikt dat aan de dochter van medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden toegeschreven, maar voor het gestelde deelnemen aan een criminele organisatie biedt het dossier bij gebrek aan informatie over de positie die de verdachte binnen deze organisatie dan moet hebben ingenomen – mede als gevolg van de ontkennende verklaring van de verdachte en het ontbreken van belastende verklaringen van medeverdachten op dit punt – onvoldoende bewijs. Het hof zal de verdachte daarom van het ten laste gelegde onder 4 vrijspreken.

Bewijsmotivering

Medeplegen
Ten aanzien van de zaken van alle zes aanvragers heeft de verdediging betoogd dat geen sprake is van medeplegen. De verdachte heeft – indien bewezen – alleen informatie verschaft waarmee oplichting gepleegd kon worden. Dat is behulpzaam zijn bij het plegen van een misdrijf.
Medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte had gesprekken met aanvragers waarin hij aanvragers vertelde dat zij in aanmerking konden komen voor kinderopvangtoeslag. Aanvragers maakten aan de verdachte hun wens kenbaar om kinderopvangtoeslag aan te vragen en verstrekten aan hem alle benodigde gegevens. Aanvragers werd te kennen gegeven dat zij met de verdachte contact moesten opnemen als zij post zouden ontvangen van Belastingdienst/Toeslagen. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de (onder feit 2 genoemde) aanvragers ondertekende antwoordformulieren aan de verdachte hebben gegeven, waarna deze werden ingevuld en met valse of vervalste jaaropgaven aan Belastingdienst/Toeslagen werden gezonden. Aanvragers hebben geld moeten betalen dat zij aan de verdachte contant en giraal hebben afgestaan.
Het voorleggen van de keuze om kinderopvangtoeslag aan te vragen, het opvragen van de gegevens die daarvoor benodigd zijn en het ontvangen van aanvragers van een deel van de met de oplichting verkregen gelden, zijn essentiële gedragingen voor de gepleegde oplichtingen. Hoewel op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanvraag zelf heeft gedaan, is de bijdrage van verdachte aan deze aanvragen naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het opmaken van valse documenten en het gebruik daarvan. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Daarmee acht het hof het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Artikel 6 EVRM
De verdediging heeft ten aanzien van de aanvrager [aanvrager 6] betoogd dat een veroordeling op basis van haar verklaring een schending zou opleveren van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De verdediging heeft het ondervragingsrecht immers niet kunnen uitoefen, terwijl daarvoor geen compensatie is geboden. De verdachte moet volgens de verdediging daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Het verweer faalt. De verdediging heeft nagelaten het verweer deugdelijk te onderbouwen en te motiveren waarom de gestelde schending tot vrijspraak dient te leiden. Voor zover de verdediging bedoeld heeft te stellen dat op grond van het derde lid onder d van artikel 6 EVRM een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft om een belastende verklarende aangever of getuige te ondervragen, dat de verklaring van de getuige [aanvrager 6] die de verdediging niet heeft kunnen (doen) ondervragen niet bruikbaar is voor het bewijs, nu de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, overweegt het hof het volgende.
De betrokkenheid van de verdachte vindt steun in diverse andere bewijsmiddelen. [aanvrager 6] is namelijk niet de enige die de verdachte ervan beschuldigt haar te hebben geholpen bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag. Alle in de bewezenverklaring opgenomen aanvragers wijzen de verdachte aan als de persoon die voor en namens hen de aanvragen kinderopvangtoeslag heeft ingediend. Twee aanvragers hebben daarnaast een gedeelte van de toegekende kinderopvangtoeslag in tranches overgemaakt op het bankrekeningnummer dat de verdachte toebehoort. Het procesdossier biedt daarmee voldoende steunbewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit. Van een schending van het bepaalde in artikel 6, derde lid, onder d van het EVRM is daarom geen sprake.
Bewijsminimum
De verdediging heeft ten aanzien van de aanvraag op naam van [aanvrager 3] bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het bewijsminimum niet wordt gehaald.
Het hof volgt de verdediging daarin niet. Zoals volgt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, neemt het hof het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend aan op grond van de verklaring van de getuige [aanvrager 3] .
Alternatief scenario
De verdediging heeft ten aanzien van de aanvragen op naam van [aanvrager 5] en [aanvrager 8] betoogd dat de verdachte slechts zijn rekening ter beschikking heeft gesteld aan een bekende, maar dat hij met de ten laste gelegde oplichting en valsheid in geschrift niets te maken heeft.
Het hof acht dit scenario niet aannemelijk geworden. Niet alleen heeft de verdachte het scenario niet nader willen toelichten door bijvoorbeeld het noemen van de naam van de betreffende bekende, het vindt weerlegging in de verklaringen die de aanvragers [aanvrager 5] en [aanvrager 8] hebben afgelegd over deze stortingen. Zij zeggen immers – kort en zakelijk samengevat – dat zij de verdachte geld betaalden, nadat zij hem hun gegevens hadden gegeven en in hun naam kinderopvangtoeslag was aangevraagd en ontvangen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:hij in de periode van 30 december 2008 tot en met 17 augustus 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvragen of wijzigingen Kinderopvangtoeslag te weten A-280-D-02 en/of A-160-D-02 en/of A-274-D-02 en/of A-162-D-02 en/of A-064-D-02 en/of A-140-D-01 en/of A-140-D-02 en/of A-140-D-03 en/ofA-197-D-02 en/of A-50-D-02 bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende dat
[kind 3] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A]
en
[kind 4] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 augustus 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B]
en
[kind 5] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang C]
en
[kind 6] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D]
en
[kind 7] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang E]
en
[kind 8A] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang F] en [kind 8A] gedurende 150 uur per maand en [kind 8B] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 februari 2009 kinderopvang genieten bij [kinderopvang F] en [kind 8A] gedurende 150 uur per maand en [kind 8B] gedurende 216 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang genieten bij [kinderopvang F] ,
waardoor verdachte en zijn mededaders telkens de suggestie hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag of de wijziging Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen tot geldbedragen van in totaal circa € 218.660.
Feit 2:hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 oktober 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (telkens) een)geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
1. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-274-D-08 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang C] (A-274/D-08 pag. 3)
en
2. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-274-D-09 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (A-274-D-09 pag. 3)
en
3. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-274-D-10 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2010 van [kinderopvang G] (A-274-D10 pag. 3)
en
4. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-280-D-07) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang H] (A-280-D-08)
en
5. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-162-D-08 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (D-162-D-08 pag. 3),
valselijk hebben opgemaakt of hebben vervalst telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat verdachte en zijn mededaders op deze Antwoordformulieren kinderopvangtoeslag en deze jaaropgaven telkens valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld dat
ad.1 [kind 5] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten in 2008 1.422 euro bedroeg en dat deze kinderopvang in 2008 bij [kinderopvang C] heeft plaatsgevonden
en
ad 2. [kind 5] in 2009 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 5] in 2009 15811,20 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 5] in 2009 bij [kinderopvang G] vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en
ad 3. [kind 5] in 2010 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 5] 15811,20 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 5] bij [kinderopvang G] vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en
ad.4 [kind 3] in 2008 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 3] in 2008 14.826,24 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 3] in 2008 bij [kinderopvang H] heeft plaatsgevonden
en
ad.5 [kind 6] in 2009 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag opvangkosten voor [kind 6] in 2009 15811,20 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 6] in 2009 bij [kinderopvang G] , vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 oktober 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk van een vals geschrift gebruik heeft gemaakt en/of dit heeft afgeleverd als ware die geschriften echt en onvervalst, immers hebben verdachte en zijn mededaders
1. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-274-D-08 pag. 1/2) en een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang C] (A-274/D-08 pag. 3)
en
2. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-274-D-09 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (A-274-D-09 pag. 3)
en/of
3. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-274-D-10 pag. 1/2) en een jaaropgave (kinderopvang) 2010 van [kinderopvang G] (A-274-D10 pag. 3)
en
4. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-280-D-07) en een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang H] (A-280-D-08)
en
5. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-162-D-08 pag. 1/2) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (D-162-D-08 pag. 3),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens opgestuurd naar de Belastingdienst Toeslagen te Heerlen, en bestaande die valsheid daarin dat verdachte en zijn mededaders op deze Antwoordformulieren kinderopvangtoeslag en jaaropgaven valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld dat
ad.1 [kind 5] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten in 2008 1.422 euro bedroeg en dat deze kinderopvang in 2008 bij [kinderopvang C] heeft plaatsgevonden
en
ad 2. [kind 5] in 2009 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 5] in 2009 15811,20 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 5] in 2009 bij [kinderopvang G] vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en
ad 3. [kind 5] in 2010 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 5] 15811,20 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 5] bij [kinderopvang G] vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden
en
ad.4 [kind 3] in 2008 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten voor [kind 3] in 2008 14.826,24 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 3] in 2008 bij [kinderopvang H] heeft plaatsgevonden
en
ad.5 [kind 6] in 2009 in totaal 2592 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag opvangkosten voor [kind 6] in 2009 15811,20 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 6] in 2009 bij [kinderopvang G] , vestiging [naam vestiging] heeft plaatsgevonden;
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergegeven in de bij dit arrest gevoegde bewijsmiddelenbijlage.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft meermalen samen met anderen de Belastingdienst opgelicht door aanvragen kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl hij wist dat op die toeslag geen recht bestond. De verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en hun kinderen buitenshuis te laten opvangen. De verdachte heeft in dit verband ook valsheid in geschrift gepleegd. Uit de dossierstukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen door de bewezen verklaarde feiten is benadeeld voor in totaal ruim € 218.000.
Voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 125.00 en € 250.000 wordt op grond van de zogenoemde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden gehanteerd als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat de verdachte meerdere personen bij deze oplichtingen heeft betrokken, dat de oplichtingen gedurende een langere periode hebben plaatsgevonden en dat er ten behoeve van deze oplichtingen valse stukken zijn opgemaakt en gebruikt.
Het hof heeft acht geslagen op een tweetal reclasseringsadviezen van respectievelijk 26 september 2016 en 4 juli 2017, waarin onder andere de mogelijkheid van elektronische detentie is onderzocht. Het hof is evenwel van oordeel dat de door de verdachte genoemde persoonlijke omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover het gewicht dat de ernst van de bewezen verklaarde gedragingen in de weegschaal legt en het nadeel dat de samenleving daardoor heeft opgelopen. Dit brengt met zich dat het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof
als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
In de procedure bij de rechtbank is de redelijke termijn niet geschonden.
Op 28 november 2014 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 25 november 2014. Heden, op 27 maart 2018 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met (afgerond) een jaar en vier maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 13 maanden passend en geboden. Het hof zal deze gevangenisstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde met betrekking tot de aanvragen van [aanvrager 1] en [aanvrager 2] .
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart de tenlastelegging nietig voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn opgenomen.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.M. van der Nat en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2018.