ECLI:NL:GHAMS:2018:1086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
23-003551-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderopvangtoeslagfraude met medeplegen van oplichting, valsheid in geschrift en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van kinderopvangtoeslagfraude, waarbij zij samen met anderen opzettelijk valse informatie heeft verstrekt aan de Belastingdienst om onterecht kinderopvangtoeslag te verkrijgen. Het benadelingsbedrag bedroeg € 29.085. De verdachte had een valselijk opgemaakte aanvraag voor kinderopvangtoeslag ingediend, waarin onjuiste gegevens waren vermeld over de opvang van haar kind. Daarnaast werd haar ten laste gelegd dat zij een vals antwoordformulier had ingediend en dat zij geldbedragen had verworven die afkomstig waren uit misdrijf. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans had aanvaard dat de Belastingdienst op basis van onjuiste gegevens zou overgaan tot uitbetaling van de toeslag. De verdachte werd schuldig bevonden aan medeplegen van oplichting, valsheid in geschrift en witwassen. In tegenstelling tot de eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf, besloot het hof om een taakstraf van 120 uur op te leggen, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor twee kinderen en het feit dat zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de tenlastelegging nietig voor zover deze de woorden 'onder meer' bevatte, omdat dit niet voldoende duidelijkheid bood voor de verdediging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003551-16
datum uitspraak: 27 maart 2018
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer
13-993028-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres] [woonplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2017, 21 april 2017, 16 februari 2018, 19 februari 2018, 20 februari 2018, 23 februari 2018, 26 februari 2018 en 13 maart 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 november 2009 tot en met 15 oktober 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-162-D-02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat - [kind] gedurende 217 uur per maand met ingang van 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [naam kinderopvang] (A-162-D-02) waardoor verdachte en/of haar mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) ten bedrage van ongeveer 29.085 euro, althans enig geldbedrag;
Feit 2:zij in of omstreeks de periode van 6 september 2010 tot en met 15 oktober 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-162-D-08), valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat zij en/of haar mededader(s) op dit Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 valselijk en in strijd met de waarheid heeft/hebben vermeld dat - [kind] , [burgerservicenummer] , gedurende 2592 uur opvang in een kindercentrum heeft genoten en/of dat het totale bedrag opvangkosten in 2009 15.811,20 euro bedroeg;
Feit 3:zij in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 11 oktober 2012 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 29.085 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte (onder meer):
-een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer 23.775 euro, in elk geval enig geldbedrag, contant betaald aan " [...] " ( [medeverdachte] );
-een of meer schuld(en) betaald;
-kleding voor haar en haar kinderen gekocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Geldigheid van de dagvaarding

De tenlastelegging strekt er toe voor de procesdeelnemers – zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij – de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een opgave te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. In het verlengde daarvan ligt het doel dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben zich concreet op de strafzaak voor te kunnen bereiden.
Het hof stelt vast dat in de tenlastelegging een aantal concrete gedragingen is beschreven. De tenlastelegging voldoet in zoverre aan de eisen die artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan een tenlastelegging stelt. Dit geldt echter niet voor zover in de tenlastelegging telkens de woorden ‘onder meer’ zijn vermeld. Met de woorden ‘onder meer’ zijn aan de verdachte, naast de concreet benoemde gedragingen, ook andere niet benoemde gedragingen ten laste gelegd. Niet duidelijk is welke gedragingen dat zijn. Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging dan ook nietig is voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn genoemd.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij kinderopvangtoeslag heeft laten aanvragen, omdat zij wilde dat haar kind naar de opvang ging. Zij is naar de locatie van de kinderopvang gegaan en zag dat zij aan het verbouwen waren. Zij sprak en verstond toen amper Nederlands, aldus de verdachte. De verdachte stelt zich hiermee op het standpunt, zo begrijpt het hof, dat de verdachte geen opzet had op (het medeplegen van) oplichting van de Belastingdienst en daardoor ook niet op het witwassen van de door die oplichting verkregen geldbedragen.
Het hof overweegt als volgt. De verdachte heeft bij de FIOD – zakelijk weergegeven – verklaard dat haar kind nooit op de kinderopvang heeft gezeten en dat zij de naam van de kinderopvang niet weet. Een vriendin en een vriend, genaamd [...] , hebben de aanvraag kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst ingediend. Het geld dat zij van de Belastingdienst binnen zou krijgen was bedoeld voor kinderopvang en zij moest dit contant aan [...] geven en hij zou het dan aan de opvang betalen. De verdachte heeft hierover verklaard dat zij dit raar vond.
Naar aanleiding van de aanvraag van de verdachte heeft de Belastingdienst op haar bankrekening een bedrag van in totaal € 29.085,- gestort. De verdachte heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat er van dit geldbedrag niets meer over is, omdat een deel daarvan aan [...] is gegeven en zij van het resterende geldbedrag schulden heeft betaald en kleding heeft gekocht.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, door onder de genoemde omstandigheden – zonder navraag te doen bij de Belastingdienst – anderen kinderopvangtoeslag te laten aanvragen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de Belastingdienst op grond van onjuiste gegevens zou overgaan tot uitbetaling van de aangevraagde kinderopvangtoeslag. De verdachte heeft in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het medeplegen van oplichting van de Belastingdienst. Bovendien heeft de verdachte de geldbedragen van de Belastingdienst verworven, voorhanden gehad, omgezet en heeft zij daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:zij in de periode van 15 november 2009 tot en met 15 oktober 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers hebben verdachte en haar mededaders - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten een valselijk opgemaakte of vervalste elektronische aanvraag Kinderopvangtoeslag (A-162-D-02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende dat [kind] gedurende 217 uur per maand met ingang van 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [naam kinderopvang] (A-162-D-02) waardoor verdachte en haar mededaders de suggestie hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslag ten bedrage van ongeveer 29.085 euro;
Feit 2:zij in de periode van 6 september 2010 tot en met 15 oktober 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-162-D-08), valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat zij en haar mededaders op dit Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld dat [kind] , [burgerservicenummer] , gedurende 2592 uur opvang in een kindercentrum heeft genoten en dat het totale bedrag opvangkosten in 2009 15.811,20 euro bedroeg;
Feit 3:zij in de periode van 1 december 2009 tot en met 11 oktober 2012 in Nederland, voorwerpen, te weten geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en omgezet, althans van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte:
-geldbedragen contant betaald aan " [...] " ( [medeverdachte] );
-een of meer schulden betaald;
-kleding voor haar en haar kinderen gekocht.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergegeven in de bij dit arrest gevoegde bewijsmiddelenbijlage.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof primair verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Subsidiair heeft hij verzocht een taakstraf van 60 uur op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk in verband met een schending van de redelijke termijn. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake meer is van een individueel strafdoel, de verdachte
first offenderis, zij ook nadien nimmer met justitie in aanraking is gekomen, bij de FIOD direct een bekennende verklaring heeft afgelegd en op de zitting in april 2017 aanwezig is geweest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen de Belastingdienst opgelicht door een aanvraag kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl zij wist dat op die toeslag geen recht bestond. Het geldbedrag dat zij vervolgens onterecht van de Belastingdienst heeft ontvangen, heeft zij naar eigen inzicht besteed. Voorts heeft zij zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander plegen van valsheid in geschrift. De verdachte heeft door haar handelen op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en hun kinderen buitenshuis te laten opvangen. Uit de dossierstukken is gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen door de bewezen verklaarde feiten is benadeeld voor een bedrag van in totaal € 29.085,-.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 februari 2018 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 10.000,- en € 70.000,- wordt op grond van de zogenoemde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden of een taakstraf van overeenkomstige duur gehanteerd als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Het hof neemt in aanmerking dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, dat zij op dit moment werk heeft en de zorg heeft voor twee kinderen. Het hof ziet hierin aanleiding om te volstaan met oplegging van een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof
als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat het eerste verhoor van de verdachte op 11 oktober 2012 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft op 6 december 2013 vonnis gewezen, zodat in de procedure bij de rechtbank de redelijke termijn niet is geschonden.
Op 27 september 2016 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 6 december 2013. Heden, op 27 maart 2018 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat in de procedure bij het hof de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM niet is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de tenlastelegging nietig voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn opgenomen.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.M. van der Nat en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2018.