ECLI:NL:GHAMS:2018:1087

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
23-004189-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderopvangtoeslagfraude en valsheid in geschrift met betrekking tot aanvragen voor toeslagen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van kinderopvangtoeslagfraude, medeplegen van oplichting, valsheid in geschrift en het schenden van de inlichtingenplicht. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het indienen van valse aanvragen voor kinderopvangtoeslag en het opmaken van valse documenten. De verdachte en zijn mededaders hebben de Belastingdienst bewogen tot uitbetaling van een bedrag van ruim € 170.000,- door te suggereren dat zij recht hadden op deze toeslag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag, terwijl hij wist dat er geen recht op deze toeslag bestond. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat zijn zoon op de kinderopvang zat, maar het hof hechtte geen geloof aan deze verklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de benodigde gegevens niet tijdig heeft verstrekt aan de Belastingdienst, wat leidde tot onterecht ontvangen uitbetalingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004189-14
datum uitspraak: 27 maart 2018
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-994014-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
adres: [adres] [woonplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2016, 11 september 2017, 25 september 2017, 12 januari 2018, 16 februari 2018, 19 februari 2018, 20 februari 2018, 23 februari 2018, 26 februari 2018 en 13 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 december 2008 tot en met 25 mei 2011 in de gemeente Amsterdam en/of te Arnhem en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-285-D-01 en/of A-207-D-02 en/of A-291-D-02 en/of A-294-D-01 en/of A-294-D02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
- [kind 1] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] (A-285-D-01) en/of
- [kind 2] gedurende 250 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B] (A-207-D-02) en/of
- [kind 3] gedurende 250 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang C] (A-291-D-02) en/of
- [kind 4] en/of [kind 5] beiden gedurende 243 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang D] (A-294-D-01) en/of
- [kind 6] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D] (A-294-D-02),
waardoor verdachte en/of zijn mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) ten bedrage van ongeveer 174.118 euro, althans enig geldbedrag;
Feit 2:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2009 tot en met 25 september 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten - -- een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-285-D-10) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang E] (A-285-D-12) en/of
- een Bezwaarformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-285-D-11) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang F] (A-285-D-13) en/of
- een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-285-D-14)
valselijk heeft/hebben opgemaakt of heeft vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) op dit/deze Antwoordformulier(en) kinderopvangtoeslag en/of deze jaaropgave(n) en/of dit Bezwaarformulier (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid (onder meer) heeft/hebben vermeld dat - [kind 1] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2008 14.826,24 bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 1] in 2008 bij [kinderopvang E] heeft plaatsgevonden en/of
- dat [kind 1] in 2009 in totaal 2400 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2009 14.640 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 1] in 2009 bij [kinderopvang F] heeft plaatsgevonden en/of
- dat [kind 1] in 2010 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] 1.181 euro bedroeg
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2009 tot en met 4 oktober 2011 in de gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, als ware dat geschrift(en) echt en onvervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders
- een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-285-D-10) en/of
- een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang E] (A-285-D-12) en/of
- een Bezwaarformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-285-D-11) en/of
- een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang F] (A-285-D-13)
- en/of een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-285-D-14) zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar de Belastingdienst Toeslagen te Heerlen, en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat bestaande die valsheid hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) op dit/deze Antwoordformulier(en) kinderopvangtoeslag en/of jaaropgave(n) en/of dit Bezwaarformulier Kinderopvangtoeslag 2009 (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid (onder meer) heeft/hebben vermeld dat
- [kind 1] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2008 14.826,24 bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 1] in 2008 bij [kinderopvang E] heeft plaatsgevonden en/of
- dat [kind 1] in 2009 in totaal 2400 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2009 14.640 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 1] in 2009 bij [kinderopvang F] heeft plaatsgevonden en/of
- dat [kind 1] in 2010 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] 1.181 euro bedroeg;
Feit 3:hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 27 januari 2009 tot en met 26 februari 2013 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen, immers heeft verdachte (telkens) verzuimd aan de Belastingdienst te melden dat de door hem op de aanvra(a)g(en) Kinderopvangtoeslag (A-285-D-01) vermelde kind geen kinderopvang (meer) genoot, waardoor over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 door de Belastingdienst (Toeslagen) uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte, waarop hij, verdachte, geen recht had, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een (voorschot) kinderopvangtoeslag op grond van de Wet Kinderopvang, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
Feit 4:hij in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 26 februari 2013 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 98.739 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte (onder meer):
-een of meer (grote) geldbedrag(en) contant opgenomen van bankrekening [nummer] van zijn minderjarige zoon [kind 1] en/of (vervolgens) contant afgegeven/betaald aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
-een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 950 euro) ontvangen van [aanvrager 1] ;
-een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 34.535 euro) ontvangen van [aanvrager 2] ;
-een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 11.240 euro) ontvangen van [aanvrager 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Geldigheid van de dagvaarding

De tenlastelegging strekt er toe voor de procesdeelnemers - zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij - de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een opgave te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. In het verlengde daarvan ligt het doel dat de verdediging zich concreet op de strafzaak moet kunnen voorbereiden.
Het hof stelt vast dat in de tenlastelegging een groot aantal concrete gedragingen is beschreven. De tenlastelegging voldoet in zoverre aan de eisen die artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan een tenlastelegging stelt. Dit geldt echter niet voor zover in de tenlastelegging telkens de woorden ‘onder meer’ zijn vermeld. Met de woorden ‘onder meer’ zijn aan de verdachte, naast de concreet benoemde gedragingen, ook andere niet benoemde gedragingen ten laste gelegd. Niet duidelijk is welke gedragingen dat zijn. Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging dan ook nietig is voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn genoemd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:hij in de periode van 3 december 2008 tot en met 25 mei 2011 in de gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten een valselijk opgemaakte of vervalste elektronische aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-285-D-01 en A-207-D-02 en A-291-D-02 en A-294-D-01 en A-294-D02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende dat
- [kind 1] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] (A-285-D-01) en
- [kind 2] gedurende 250 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B] (A-207-D-02) en
- [kind 3] gedurende 250 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang C] (A-291-D-02) en
- [kind 4] en [kind 5] beiden gedurende 243 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang genieten bij [kinderopvang D] (A-294-D-01) en
- [kind 6] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D] (A-294-D-02),
waardoor verdachte en zijn mededader(s) de suggestie hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van enig geldbedrag;
Feit 2:hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2009 tot en met 25 september 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
a - een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-285-D-10) en
b - een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang E] (A-285-D-12) en
e
- een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-285-D-14)
valselijk hebben opgemaakt of heeft vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) op deze Antwoordformulieren kinderopvangtoeslag en deze jaaropgaven telkens valselijk en in strijd met de waarheid heeft/hebben vermeld dat
a en b - [kind 1] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2008 14.826,24 bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 1] in 2008 bij [kinderopvang E] heeft plaatsgevonden en
e
- dat [kind 1] in 2010 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] 1.181 euro bedroeg
en
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2009 tot en met 4 oktober 2011 in de gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, als ware dat geschrift echt en onvervalst, immers hebben verdachte en zijn mededaders
a - een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-285-D-10) en
b - een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang E] (A-285-D-12) en
c - een Bezwaarformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-285-D-11) en
d - een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang F] (A-285-D-13) en
e - een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-285-D-14)
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar de Belastingdienst Toeslagen te Heerlen, en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat verdachte en/of zijn mededader(s) op deze Antwoordformulieren kinderopvangtoeslag en jaaropgaven en dit Bezwaarformulier Kinderopvangtoeslag 2009 telkens valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld
a en b - dat [kind 1] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2008 14.826,24 bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 1] in 2008 bij [kinderopvang E] heeft plaatsgevonden en
c en d - dat [kind 1] in 2009 in totaal 2400 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2009 14.640 euro bedroeg en dat de kinderopvang van [kind 1] in 2009 bij [kinderopvang F] heeft plaatsgevonden en
e - dat [kind 1] in 2010 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] 1.181 euro bedroeg;
Feit 3:hij in de periode van 27 januari 2009 tot en met 26 februari 2013 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, in strijd met een hem bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR), telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen, immers heeft verdachte telkens verzuimd aan de Belastingdienst te melden dat het door hem op de aanvraag Kinderopvangtoeslag (A-285-D-01) vermelde kind geen kinderopvang genoot, waardoor over de jaren 2008 en 2009 en 2010 en 2011 door de Belastingdienst (Toeslagen) uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte, waarop hij, verdachte, geen recht had, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een (voorschot) kinderopvangtoeslag op grond van de Wet Kinderopvang, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
Feit 4:hij in de periode van 12 december 2008 tot en met 26 februari 2013 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam voorwerpen, te weten geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte:
-geldbedragen contant opgenomen van bankrekening [nummer] van zijn minderjarige zoon [kind 1] en (vervolgens) contant afgegeven/betaald aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3]
-geldbedragen (in totaal ongeveer 950 euro) ontvangen van [aanvrager 1] ;
-geldbedragen ontvangen van [aanvrager 2] ;
-geldbedragen ontvangen van [aanvrager 3] .
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergegeven in de bij dit arrest gevoegde bewijsmiddelenbijlage.

Bewijsoverwegingen

Betrokkenheid verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat zijn zoon [kind 1] op de kinderopvang zat en dat de bedragen die op de bankrekening werden gestort daarvoor bestemd waren. Het hof hecht aan die verklaring geen geloof. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt immers dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de keuze heeft gemaakt om kinderopvangtoeslag aan te vragen. Daarbij komt dat de kinderopvangtoeslag werd gestort op een rekening waarover de verdachte de beschikking heeft gehad. Op dezelfde bankrekening zijn ook geldbedragen gestort door [aanvrager 1] en [aanvrager 2] , terwijl op grond van het bewijs kan worden vastgesteld dat ten behoeve van deze personen kinderopvangtoeslag is aangevraagd zonder dat de betreffende kinderen op de kinderopvang zaten.
Uit het bewijs volgt dat de verdachte betrokken was bij de oplichtingen ten aanzien van de aanvragers [aanvrager 1] , [aanvrager 2] en [aanvrager 3] . Deze aanvragers hebben allen verklaringen afgelegd waaruit de betrokkenheid van de verdachte volgt. De verklaringen van medeverdachten [aanvrager 1] en [aanvrager 2] worden ondersteund door de bijschrijvingen van kinderopvangtoeslag op de rekening van de zoon van de verdachte. Niet aannemelijk is geworden dat niet de verdachte maar [medeverdachte 1] steeds de beschikking had over deze bankrekening. Dat verdachte deze bedragen ontving via de medeverdachte [medeverdachte 1] acht het hof niet geloofwaardig. Daargelaten dat het een onnodige en omslachtige manier zou zijn om geld van hen te ontvangen, heeft de verdachte wisselend en tegenstrijdig geantwoord op de vraag of hij de beschikking heeft gehad over de betreffende bankpas. Tegenover opsporingsambtenaren van de Fiod heeft de verdachte verklaard dat hij de beschikking heeft gehad over de bankpas van de betreffende rekening en dat hij maandelijks geld van de bankrekening haalde om aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te geven. Bij de rechtbank en in hoger beroep heeft de verdachte daarentegen verklaard nooit de beschikking over de bankpas te hebben gehad. Ook heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over de reden voor de stortingen door [aanvrager 1] en [aanvrager 2] .
De verdediging heeft betoogd dat een veroordeling van de verdachte met betrekking tot de aanvragen van [aanvrager 1] , [aanvrager 2] en [aanvrager 3] uitsluitend gebaseerd zou zijn op de verklaring van deze aanvragers, terwijl het bewijs door de rechter niet uitsluitend mag worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het hof volgt de verdediging daarin niet. Zoals volgt uit de in bijlage 1 opgenomen bewijsmiddelen, neemt het hof het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend aan op grond van de verklaring van één getuige.
Medeplegen
Medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de keuze heeft gemaakt om kinderopvangtoeslag aan te vragen ten behoeve van hun zoon [kind 1] . De aanvraag voor de kinderopvangtoeslag is gedaan op de naam van de verdachte, waarbij het adres van de verdachte is opgegeven. De gegevens die daarvoor nodig zijn, heeft de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 3] verstrekt. De kinderopvangtoeslag werd gestort op een rekening waarover de verdachte de beschikking heeft gehad. Het hof leidt uit het bewijs verder af dat de post van Belastingdienst/Toeslagen bij de verdachte terechtkwam. Toegezonden formulieren zijn vervolgens onjuist ingevuld en met een valse jaaropgave teruggezonden naar de belastingdienst.
Het hof stelt op grond van het bewijs verder vast dat de verdachte betrokken is geweest bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag van [aanvrager 1] , [aanvrager 2] en [aanvrager 3] . Aanvragers hebben geld moeten betalen dat zij aan verdachte hebben afgestaan.
Het voorleggen van de keuze om kinderopvangtoeslag aan te vragen, en het opvragen en doorgeleiden van de gegevens die daarvoor benodigd zijn aan de persoon die de aanvraag fysiek deed, zijn essentiële gedragingen voor de gepleegde oplichtingen. Hoewel op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanvraag zelf fysiek heeft gedaan, is de bijdrage van de verdachte aan deze aanvragen naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het opmaken van valse documenten en het gebruik daarvan. De verdachte heeft geen geloofwaardige en aannemelijke uitleg gegeven waaruit volgt dat, ondanks het beschikbare bewijs, zijn rol bij de oplichtingen en het verstrekken van de valse stukken moet worden beschouwd als zo ondergeschikt dat zijn betrokkenheid als medeplichtigheid moet worden aangemerkt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Daarmee acht het hof het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen bewezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit, overweegt het hof het volgende. Onder feit 4 is
– kort gezegd – witwassen ten laste gelegd. De bewezenverklaring heeft betrekking op bedragen die afkomstig zijn uit misdrijven die de verdachte zelf samen met anderen heeft gepleegd.
Het verwerven of voorhanden krijgen van een opbrengst uit eigen misdrijf kan niet onder alle omstandigheden worden aangemerkt als witwassen. Wanneer het gaat om opbrengsten die onmiddellijk van eigen misdrijf afkomst zijn, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De bedragen die in de tenlastelegging zijn genoemd, zijn geldbedragen die onmiddellijk afkomstig zijn uit misdrijven die aan de verdachte ten laste zijn gelegd. Dat geldbedragen door de aanvragers aan verdachte zijn overhandigd, of op zijn bankrekening zijn gestort, betekent niet zonder meer dat deze niet langer ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf. Het gaat immers om de verdeling van geld dat afkomstig is door een gezamenlijk gepleegd misdrijf. Het overdragen van geldbedragen aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vond plaats ter verdeling van de opbrengst van door de verdachte en deze mededaders gepleegde misdrijven. Het hof is van oordeel dat dit een situatie is die niet wezenlijk verschilt van de situatie waarin de verdachte een onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen voorwerp verwerft of voorhanden heeft. Het hof heeft geen bewijs aangetroffen waaruit volgt dat de verdachte de criminele herkomst van de geldbedragen daadwerkelijk heeft verborgen of verhuld dan wel dat dit het doel was van het overdragen van de geldbedragen. Het hof zal de verdachte voor dit deel van het onder 4 ten laste gelegde ontslaan van alle rechtsvervolging omdat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
De advocaat-generaal heeft erop gewezen dat bij de doorzoeking geen geld bij de verdachte is aangetroffen, zodat het niet anders kan dan dat de verdachte het geld heeft uitgegeven. Volgens de advocaat-generaal moet de verdachte de geldbedragen hebben overgedragen en omgezet zodat – anders dan bij het enkele verwerven en overdragen het geval is – wel gesproken kan worden van witwassen. Het hof volgt de advocaat-generaal daarin niet. Zoals hiervoor is overwogen kan in het onderhavige geval het overdragen niet als witwassen worden gekwalificeerd.
Verder is geen bewijs beschikbaar waaruit volgt dat de verdachte de geldbedragen heeft omgezet in de ten laste gelegde periode. Het hof spreekt de verdachte vrij voor het onder 4 ten laste gelegde omzetten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte de zorg heeft voor twee inwonende kinderen en beschikt over werk en woonruimte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft meermalen samen met anderen de Belastingdienst opgelicht door aanvragen kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl hij wist dat op die toeslag geen recht bestond. De verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en hun kinderen buitenshuis te laten opvangen. De verdachte heeft in dit verband ook valsheid in geschrift gepleegd. Op grond van de dossierstukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen door de bewezen verklaarde feiten voor in totaal ruim € 170.000,- is benadeeld.
Voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 125.000,- en € 250.000,- wordt op grond van de zogenoemde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden gehanteerd als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat de verdachte meerdere personen bij deze oplichtingen heeft betrokken, dat de oplichtingen gedurende een langere periode hebben plaatsgevonden en dat er ten behoeve van een oplichting valse stukken zijn opgemaakt en gebruikt.
Het hof weegt niet als strafverzwarend mee dat de verdachte met het plegen van de oplichting ten aanzien van zijn eigen zoon, ook de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte genoemde persoonlijke omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover het gewicht dat de ernst van de bewezen verklaarde gedragingen in de weegschaal legt en het nadeel dat de samenleving daardoor heeft opgelopen. Dit brengt met zich dat het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof
als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Het hof stelt vast dat de behandeling bij de rechtbank heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn. Ten aanzien van de duur van de procedure in hoger beroep is van belang dat de verdachte op 30 oktober 2014 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 29 oktober 2014. Heden, op 27 maart 2018 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met (afrondend) een jaar en vijf maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Het hof zal deze gevangenisstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 225, 227b en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de tenlastelegging nietig voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn opgenomen.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 4 bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte voor dat feit van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.M. van der Nat en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2018.