ECLI:NL:GHAMS:2018:1209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
23-004802-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderopvangtoeslagfraude met vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, was aangeklaagd voor het medeplegen van oplichting en het witwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf, in het kader van kinderopvangtoeslagfraude. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het witwassen, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen valse aanvragen voor kinderopvangtoeslag heeft ingediend bij de Belastingdienst, waardoor zij en haar mededaders onterecht een bedrag van ruim € 354.000,- hebben verkregen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden vervolgd voor witwassen, omdat de opbrengsten onmiddellijk afkomstig waren uit haar eigen misdrijf en er geen bewijs was dat zij deze opbrengsten had verborgen of verhuld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet voldoende gewicht in de schaal leggen om een lichtere straf op te leggen. De redelijke termijn van berechting is overschreden, maar het hof heeft de straf gematigd tot 12 maanden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004802-14
datum uitspraak: 27 maart 2018
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-993006-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres] [woonplaats] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van wat aan haar onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2016, 21 september 2016, 22 september 2016, 27 september 2016, 16 februari 2018, 19 februari 2018, 20 februari 2018, 23 februari 2018, 26 februari 2018 en 13 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
Feit 1:zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 december 2008 tot en met 19 december 2011 Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvra(a)g(en) en/of wijziging(en) Kinderopvangtoeslag te weten D/163 en/of D/164 en/of A-119-D-01 en/of A-119-D-02 en/of A-094-D01 en/of A-094-D-02 en/of A-007-D-01 en/of D-147-D-01 en/of A-135-D-01 en/of A-135-D-02 en/of A-205-D-01 en/of A-101-D-01 en/of A-144-D-01 en/of A-087-D-01 en/of A-173-D-02 en/of A-134-D-04 en/of A-056-D-03 en/of A-056-D-04 bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat de in de aanvra(a)g(en) en/of wijziging(en) genoemd(e) kind(eren) gedurende een in de aanvra(a)g(en) en/of wijziging(en) genoemd aantal uren per maand per een in de aanvra(a)g(en) en/of wijziging(en) genoemde ingangsdatum kinderopvang genieten, althans dat (onder meer)
(eigen aanvraag)
[kind 1] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] (D/163, pag. 3449) en/of dat [kind 1] gedurende 250 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B] (D/164, pag. 3450)
en/of
(aanvraag [aanvrager 2] A-119)
[kind 2A] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] (A-119-D-01) en/of [kind 2B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] (A-119-D02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 3] A-094)
[kind 3A] en/of [kind 3B] (beiden) gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang C] (A-094-D-01) en/of [kind 3C] gedurende 110 uur per maand vanaf 1 maart 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D] (A-094-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 4] A-007)
[kind 4A] en/of [kind 4B] (beiden) gedurende 140 uur per maand kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang B] (A-007-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 5] A-147)
[kind 5A] en/of [kind 5B] gedurende 220 uur per maand vanaf 1 maart 2009 kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang E] (A-147-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 6] A-135)
[kind 6A] gedurende 166 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B] (A-135-D-01) en/of [kind 6A] gedurende 166 uur per maand en/of [kind 6B] gedurende 180 uur per maand vanaf 15 mei 2009 kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang B] (A-135-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 7] A-205)
[kind 7] gedurende 215 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang F] (A-205-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 8] A-101)
[kind 8A] en/of [kind 8B] gedurende 155 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang B] (A-101-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 9] A-144)
[kind 9A] gedurende 160 uur per maand en/of [kind 9B] gedurende 170 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang G] (A-144-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 10] A-087)
[kind 10] gedurende 166 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang G] (A-087-D-01)
en/of
(aanvraag A-173 [aanvrager 11] A-173)
[kind 11] gedurende 175 uur per maand vanaf 1 juli 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang H] (A-173-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 12] A-134)
[kind 12] gedurende 199 uur per maand vanaf 15 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D] (A-134-D-04)
en/of
(aanvraag T.I. Illis A-056)
[kind 13] gedurende 196 uur per maand vanaf 2 februari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang I] (A-056-D-03) en/of [kind 13] gedurende 190 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang I] (A-056-D-04)
waardoor verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) de suggestie heeft/hebben gewekt dat zij en/of de persoon genoemd op de aanvraag en/of de wijziging Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag(en), waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) (tot (een) geldbedrag(en) van in totaal circa 516.393 euro, althans circa 444.262 euro);
Feit 2:zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 7 mei 2012 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft witgewassen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (totaal circa 516.393 euro, althans circa 444.262 euro, althans 164.763 euro, in elk geval een bedrag van 84.368 euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat het/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Geldigheid van de dagvaarding

De tenlastelegging strekt er toe voor de procesdeelnemers - zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij - de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een opgave te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. In het verlengde daarvan ligt het doel dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben zich concreet op de strafzaak voor te kunnen bereiden.
Het hof stelt vast dat in de tenlastelegging een groot aantal concrete gedragingen is beschreven. De tenlastelegging voldoet in zoverre aan de eisen die artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan een tenlastelegging stelt. Dit geldt echter niet voor zover in de tenlastelegging telkens de woorden ‘onder meer’ zijn vermeld. Met de woorden ‘onder meer’ zijn aan de verdachte, naast de concreet benoemde gedragingen, ook andere niet benoemde gedragingen ten laste gelegd. Niet duidelijk is welke gedragingen dat zijn. Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging dan ook nietig is voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn genoemd.

Vrijspraak

Onder feit 2 is – kort gezegd – ten laste gelegd dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft witgewassen. Uit het beschikbare bewijs volgt dat een deel van het geld dat door Belastingdienst/Toeslagen aan de aanvragers is uitgekeerd, aan de verdachte is afgegeven.
Het verwerven of voorhanden krijgen van een opbrengst uit eigen misdrijf kan niet onder alle omstandigheden worden aangemerkt als witwassen. Wanneer het gaat om opbrengsten die onmiddellijk van eigen misdrijf afkomst zijn, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De bedragen die in de tenlastelegging zijn genoemd, zijn geldbedragen die onmiddellijk afkomstig zijn uit misdrijven die aan de verdachte ten laste zijn gelegd. Dat de geldbedragen door de aanvragers aan verdachte zijn overgedragen, betekent niet zonder meer dat deze niet langer ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf. Het gaat immers om de verdeling van geld dat afkomstig is van een gezamenlijk gepleegd misdrijf. Het hof heeft geen bewijs aangetroffen waaruit volgt dat de verdachte de criminele herkomst van de geldbedragen daadwerkelijk heeft verborgen of verhuld zodat in zoverre het bestanddeel ‘witwassen’ zoals vermeld in de tenlastelegging niet bewezen kan worden.
De advocaat-generaal heeft erop gewezen dat er bij de doorzoeking geen geld bij de verdachte is aangetroffen, zodat het niet anders kan dan dat de verdachte het geld heeft uitgegeven. Volgens de advocaat-generaal moet de verdachte de geldbedragen hebben overgedragen en omgezet zodat er – anders dan bij het enkele verwerven en overdragen het geval is – wel gesproken kan worden van witwassen. Het hof volgt de advocaat-generaal daarin niet. Er is geen bewijs beschikbaar waaruit volgt dat de verdachte de geldbedragen heeft overgedragen of omgezet in de ten laste gelegde periode. Het hof zal de verdachte, gelet op het voorgaande en ondanks haar bekentenis, vrijspreken van hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:zij in de periode van 5 december 2008 tot en met 19 december 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, en door een samenweefsel van verdichtsels de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers hebben verdachte en haar mededaders – telkens ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste elektronische aanvraag of wijziging Kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende dat de in de aanvraag of wijziging genoemd(e) kind(eren) gedurende een in de aanvraag en wijziging genoemd aantal uren per maand per een in de aanvraag en/of wijziging genoemde ingangsdatum kinderopvang geniet(en), te weten dat:
[kind 1] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] en dat [kind 1] gedurende 250 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B]
en
[kind 2A] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] en [kind 2B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A]
en
[kind 3A] en [kind 3B] beiden gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang genieten bij [kinderopvang C] en [kind 3C] gedurende 110 uur per maand vanaf 1 maart 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D]
en
[kind 4A] en [kind 4B] beiden gedurende 140 uur per maand kinderopvang genieten bij [kinderopvang B]
en
[kind 5A] en [kind 5B] gedurende 220 uur per maand vanaf 1 maart 2009 kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang E]
en
[kind 6A] gedurende 166 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B] en [kind 6A] gedurende 166 uur per maand en [kind 6B] gedurende 180 uur per maand vanaf 15 mei 2009 kinderopvang genieten bij [kinderopvang B]
en
[kind 7] gedurende 215 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang F]
en
[kind 8A] en [kind 8B] gedurende 155 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang genieten bij [kinderopvang B]
en
[kind 9A] gedurende 160 uur per maand en [kind 9B] gedurende 170 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang genieten bij [kinderopvang G]
en
[kind 10] gedurende 166 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang G]
en
[kind 11] gedurende 175 uur per maand vanaf 1 juli 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang H]
en
[kind 12] gedurende 199 uur per maand vanaf 15 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D]
en
[kind 13] gedurende 196 uur per maand vanaf 2 februari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang I] en [kind 13] gedurende 190 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang I]
waardoor verdachte en haar mededaders telkens de suggestie hebben gewekt dat zij of de persoon genoemd op de aanvraag of de wijziging Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen tot een geldbedrag van in totaal circa 354.000 euro.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergegeven in de bij dit arrest gevoegde bewijsmiddelenbijlage.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft betoogd dat de rol van de verdachte veel kleiner was dan die van de andere verdachten en dat zij haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Zij werkt, heeft de zorg voor vier kinderen en heeft schulden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft meermalen samen met anderen de Belastingdienst opgelicht door aanvragen kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl zij wist dat op die toeslag geen recht bestond. De verdachte heeft door haar handelen op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en hun kinderen buitenshuis te laten opvangen. Uit de dossierstukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen door de bewezen verklaarde feiten is benadeeld voor in totaal ruim € 354.000,- .
Voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 250.000,- en € 500.000,- wordt op grond van de zogenoemde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 18 maanden gehanteerd als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat de verdachte meerdere personen bij deze oplichtingen heeft betrokken en dat de oplichtingen gedurende een langere periode hebben plaatsgevonden. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof niet gebleken dat de verdachte een veel kleinere rol heeft gehad dan andere verdachten. Het benadelingsbedrag spreekt wat dat betreft voor zich.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte genoemde persoonlijke omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover het gewicht dat de ernst van de bewezen verklaarde gedragingen in de weegschaal legt en het nadeel dat de samenleving daardoor heeft opgelopen. Dit brengt met zich dat het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen. Voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf, zoals de verdediging heeft gevraagd, ziet het hof geen ruimte.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof
als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Het hof stelt vast dat bij de rechtbank de redelijke termijn niet is geschonden.
Op 8 december 2014 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 25 november 2014. Heden, op 27 maart 2018 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met (afgerond) een jaar en vier maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden passend en geboden. Het hof zal deze gevangenisstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart de tenlastelegging nietig voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn opgenomen.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.M. van der Nat en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2018.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.