ECLI:NL:GHAMS:2018:1630

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
23-002420-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijke invoer van cocaïne door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De minderjarige verdachte was beschuldigd van de opzettelijke invoer van ongeveer een halve kilogram cocaïne. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot vier maanden jeugddetentie, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van veertig uren. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, eiste. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf een afschrikwekkend effect moet hebben, zowel op de verdachte als op andere minderjarigen die overwegen drugs te smokkelen. Het hof vond het noodzakelijk om een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, wat een ernstig gevaar voor de gezondheid van gebruikers met zich meebrengt. Het hof oordeelde dat de situatie van de verdachte zorgelijk was, maar dat begeleiding in Suriname niet mogelijk leek. Uiteindelijk werd de jeugddetentie vastgesteld op vier maanden, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Het hof bevestigde het vonnis van de kinderrechter voor het overige, met uitzondering van de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002420-17
datum uitspraak: 6 februari 2018
VERSTEK (raadsman niet gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15‑820288‑17 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot vier maanden jeugddetentie, waarvan drie maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een werkstraf van veertig uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer een halve kilogram cocaïne. Harddrugs, zoals cocaïne, vormen een ernstig gevaar voor de gezondheid van de gebruikers ervan. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. Die verspreiding gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder door verslaafden gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan cocaïne.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 januari 2018 is zij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, hetgeen in haar voordeel wordt meegewogen.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf, gelet op de hiervoor geschetste aard en ernst van het door de verdachte gepleegde feit. Voorts is de duur van de door de kinderrechter opgelegde jeugddetentie in beginsel passend bij het gepleegde feit, in aanmerking genomen dat de verdachte als een zogeheten
first offenderis aan te merken. Het hof is, met de advocaat-generaal en de Raad voor de Kinderbescherming, bovendien van oordeel dat het van groot belang is dat de opgelegde straf een afschrikwekkend effect heeft, zowel op de verdachte als op andere (minderjarige) personen die overwegen drugs te smokkelen, om het gevaar van herhaling te beperken. Een dergelijk effect kan alleen worden bereikt met een fikse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Anders dan de kinderrechter en de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, omdat is gebleken dat de verdachte inmiddels naar Suriname is vertrokken en zich daar opnieuw heeft gevestigd. Hoewel de situatie van de verdachte zorgelijk is en begeleiding noodzakelijk lijkt, heeft de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het niet mogelijk lijkt om in Suriname invulling te geven aan bijzondere voorwaarden. Onder die omstandigheden acht het hof, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden, zij het dat deze van kortere duur is dan de hiervoor genoemde zes maanden omdat het hof komt tot een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 77a, 77g en 77i van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.G. Hijink, mr. C.N. Dalebout en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2018.
=========================================================================
[…]