ECLI:NL:GHAMS:2018:1645

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
200.225.440/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over voortzetting werkzaamheden na beneficiaire aanvaarding

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen notaris mr. [naam] over de voortzetting van zijn werkzaamheden als executeur na de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap van erflaatster op 14 januari 2015. Klager verwijt de notaris dat hij zijn taken als executeur heeft voortgezet, terwijl hij volgens klager geen recht meer had om dit te doen en ten onrechte executeursloon in rekening heeft gebracht. Klager stelt dat de notaris de erfgenamen onvoldoende heeft voorgelicht over de juridische gevolgen van de beneficiaire aanvaarding.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de klacht deels gegrond verklaard, specifiek voor de onvoldoende voorlichting door de notaris aan klager over zijn rol na de beneficiaire aanvaarding. Het hof legt de maatregel van waarschuwing op aan de notaris, maar verklaart de klacht voor het overige ongegrond. De notaris had in zijn verdediging aangevoerd dat hij niet verwijtbaar handelde, omdat de nalatenschap ruimschoots toereikend was om de schulden te voldoen, en dat hij de erfgenamen hierover had geïnformeerd. Het hof oordeelt echter dat de notaris niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn positie en verantwoordelijkheden na de beneficiaire aanvaarding.

De uitspraak van het hof is gedaan op 8 mei 2018, waarbij de eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat is vernietigd. Het hof benadrukt dat de notaris niet zorgvuldig is geweest in zijn communicatie met klager, wat heeft geleid tot verwarring over zijn rol in de afwikkeling van de nalatenschap.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.225.440/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2017/62
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 mei 2018
inzake
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. N.M. Stoutenbeek, advocaat te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[klager] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 16 oktober 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 september 2017 (ECLI:NL:TNORSHE:2017:19). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de notaris gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.2.
De notaris heeft op 30 oktober 2017 een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
Klager heeft op 15 november 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Bij brief van 8 februari 2018, ingekomen bij het hof op 9 februari 2018, heeft de notaris aanvullende producties in het geding gebracht.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2018. De gemachtigde van de notaris en klager, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klager heeft een broer en vijf zussen. Tussen hen is voorafgaand aan het overlijden van hun moeder (hierna: erflaatster) onenigheid ontstaan over de wijze waarop haar (financiële) belangen werden behartigd. Als gevolg daarvan zijn er twee ‘groepen’ ontstaan, te weten ‘groep [broer] ’ (broer van klager en drie zussen) en ‘groep [klager] ’ (klager en twee zussen).
3.2.2.
Op 15 augustus 2014 is erflaatster overleden. De goederen van erflaatster stonden onder bewind van een bewindvoerderskantoor.
3.2.3.
Erflaatster heeft bij testament, verleden ten overstaan van de notaris, over haar nalatenschap beschikt. Klager is tezamen met zijn broer en zussen voor gelijke delen benoemd tot erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster. Voorts heeft erflaatster bij dat testament haar zoon [broer] benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder in haar nalatenschap met de bevoegdheid een andere executeur in zijn plaats te stellen en bepaald dat de executeur voor zijn werkzaamheden geen recht op loon heeft.
3.2.4.
Op 25 augustus 2014 heeft [broer] gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid een andere executeur in zijn plaats te stellen en heeft hij tot (opvolgend) executeur aangesteld de Stichting [naam] (thans genaamd: Stichting [naam] , hierna: de stichting).
3.2.5.
Het kantoor van de notaris heeft voormelde stichting opgericht teneinde executoriale werkzaamheden officieel uit te (doen) voeren. Omdat de stichting zelf geen werknemers in dienst heeft, zijn de betreffende werkzaamheden feitelijk opgedragen aan medewerkers van het notariskantoor, onder wie de notaris.
3.2.6.
Op 1 september 2014 is in het boedelregister bij de rechtbank [plaats] geregistreerd dat de notaris met ingang van 28 augustus 2014 als ‘betrokken notaris’ en ‘boedelnotaris’ moet worden aangemerkt.
3.2.7.
In oktober 2014 hebben [broer] en de drie zussen de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard. Op 23 oktober 2014 is hiervan melding gemaakt in het boedelregister.
3.2.8.
Op 13 november 2014 heeft mr. [naam] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de stichting aan drie medewerkers van het notariskantoor last en volmacht verleend om namens de stichting zowel gezamenlijk als afzonderlijk op te treden als executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van erflaatster.
3.2.9.
Klager en de andere twee zussen hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard op 14 januari 2015.
3.2.10.
Bij beschikking van 16 juni 2015 van de kantonrechter in de rechtbank [plaats] is
– na een verzoek daartoe van de notaris ten behoeve van de stichting – bepaald dat de stichting haar kosten mag declareren volgens de gangbare geldende tarieven bij het notariaat en dat deze rechtstreeks ten laste kunnen worden gebracht van de nalatenschap van erflaatster.
3.2.11.
De notaris heeft op naam van zijn notariskantoor een eindafrekening opgesteld, die op verzoek van klager op 27 juli 2015 is aangepast. In de aangepaste afrekening staat vermeld dat ten laste van de nalatenschap aan het notariskantoor zijn voldaan bedragen van € 5.212,50,
€ 6.553,36, € 1.574,82 en € 817,36. De eindafrekening is voor akkoord geretourneerd door ‘groep [broer] ’. De eindafrekening is door ‘groep [klager] ’ niet geaccordeerd. Het hof leidt uit de feiten en de klachten af dat voldoening aan het notariskantoor in plaats van aan de stichting bij klager noch bij de andere erfgenamen tot een specifiek daarop gericht bezwaar heeft geleid, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan.
3.2.12.
Na telefonisch overleg tussen klager en de notaris heeft de notaris bij e-mailbericht van 14 augustus 2015 aan klager onder meer bericht:
“Vervolgens hebben beide partijen de nalatenschap van uw moeder beneficiair aanvaard; daardoor is er een wettelijke (lichte) vereffeningsprocedure in werking getreden. Door deze procedure is de taak van de executeur officieel als zodanig geëindigd (art. 4:149 lid 1 sub d) en hebben wij als boedelnotaris de feitelijke werkzaamheden voortgezet. Maar als gevolg van het feit dat wij officieel geen executeur meer zijn, kan van een overdracht van deze functie derhalve ook geen sprake meer zijn.”
3.2.13.
Op de vraag van de advocaat van klager vanaf welke datum de notaris zijn taak als executeur heeft neergelegd, heeft de notaris bij e-mailbericht van 11 september 2015 geantwoord:
“De executele is inderdaad door ons overgenomen en tot uitvoer gebracht. Vervolgens is echter door alle partijen de boedel van (..) beneficiair aanvaard, waardoor de executele officieel is geëindigd en sindsdien de (lichte) vereffening is ingetreden. Sindsdien zijn wij derhalve als vereffenaars verder gegaan.”
3.2.14.
Naar aanleiding van de vraag van de advocaat van klager om de beschikking van de kantonrechter toe te sturen waaruit blijkt dat de notaris tot vereffenaar is benoemd, heeft de notaris bij e-mailbericht van 8 oktober 2015 medegedeeld:
“Een officiële benoeming tot vereffenaar heeft niet plaatsgevonden; ons kantoor heeft de werkzaamheden aangevangen als executeur en vervolgens als boedelnotaris c.q. zaakwaarnemer. Mocht het, om welke reden ook, gewenst zijn om deze functie officieel te verkrijgen, dan zullen wij daartoe het verzoek bij de rechtbank kunnen indienen.”

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notaris dat hij zijn werkzaamheden als executeur in die hoedanigheid heeft voortgezet nadat de nalatenschap van erflaatster in oktober 2014 beneficiair was aanvaard. Voorts verwijt klager de notaris dat hij ten onrechte executeursloon in rekening is blijven brengen. Vanaf oktober 2014 was hij immers geen executeur meer. Volgens klager had de notaris de afhandeling van de nalatenschap aan de erfgenamen moeten overdragen. De notaris heeft de erfgenamen er niet van op de hoogte gesteld dat de beneficiaire aanvaarding juridische gevolgen had voor (onder meer) de hoedanigheid waarin de notaris zijn werkzaamheden verrichtte, aldus klager.

5.Standpunt van de notaris

5.1.
De notaris heeft in eerste aanleg de stellingen van klager betwist.
5.2.
In hoger beroep heeft de notaris aangevoerd dat hem in geen enkel opzicht valt te verwijten dat hij zijn werkzaamheden als executeur heeft voortgezet en dat hij loon in rekening is blijven brengen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de notaris gewezen op een (niet eerder in het geding gebrachte) brief van 31 december 2014 aan [broer] (productie 6 bij brief van 8 februari 2018, zie 1.4.), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“Bij akte van (..) is ter griffie (..) verklaard dat u de nalatenschap van de overledenebeneficiairheeft aanvaard. (..)
Ons kantoor is tot executeur benoemd in de nalatenschap van uw moeder, zodat wij de afwikkeling van deze nalatenschap zullen verzorgen. Aangezien de goederen van de nalatenschap blijkens bijgevoegd vermogensoverzicht ruimschoots toereikend zijn om de schulden te voldoen hoeft de nalatenschap niet te worden vereffend.”
Kortom, de executele hoefde niet beëindigd te worden, werd ook niet beëindigd en de erfgenamen zijn daarvan op de hoogte gesteld, aldus de notaris.
5.3.
Het feit dat de notaris op enig moment niet volledig transparant is geweest over zijn hoedanigheid, kan hem niet dusdanig worden verweten dat hem de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing moet worden opgelegd. Weliswaar heeft dit hof bij beslissing van 18 april 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1311) bepaald dat het in de praktijk aanbeveling verdient om als executeur de inhoud van de wetsartikelen over een ‘hoedanigheid’ met erfgenamen te bespreken, maar dit betreft geen wettelijke verplichting, aldus de notaris.

6.Beoordeling

Nieuwe klacht(en)
6.1.
Klager heeft het hof verzocht om het handelen van de notaris te beoordelen op een aantal niet in eerste aanleg genoemde punten, hetgeen het hof beschouwt als het voorleggen van nieuwe klachten in hoger beroep. Op grond van artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt behandelt het hof de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang. Dit betekent dat alleen in beschouwing worden genomen de klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Klager zal in de nieuwe klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De klacht
6.2.
Ingevolge artikel 4:149 lid 1 onder d van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 4:202 lid 1 onder a BW eindigt de taak van een executeur wanneer de nalatenschap moet worden vereffend omdat zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) is aanvaard. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering als er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
6.3.
Ter zitting in hoger beroep heeft klager verklaard dat ook hij voormelde brief van 31 december 2014 heeft ontvangen. Het hof kan dit ook (deels) afleiden uit de urenregistratie van een van de medewerkers van het notariskantoor, waarin staat vermeld:
“31-12-2014 (..) overleg/correspondentie (..) + uitgaande correspondentie klaarmaken voor verzending (7x)”. Klager heeft verder aangevoerd dat de brief van 31 december 2014 voor hem niet zodanig duidelijk was dat hij daaruit had moeten begrijpen dat de uitzondering zoals genoemd in artikel 4:202 lid 1 onder a BW aan de orde was en dat de notaris dus aanbleef als executeur.
6.4.
Het hof is van oordeel dat de brief van 31 december 2014 (met bijbehorend vermogensoverzicht) kan worden aangemerkt als een zogenaamde ruimschoots toereikend-verklaring van de notaris in zijn hoedanigheid van executeur. Het feit dat deze verklaring pas in december 2014 is afgegeven valt de notaris niet aan te rekenen, aangezien de wet geen termijn voorschrijft waarbinnen zo’n verklaring moet worden gedaan.
6.5.
Het voorgaande betekent dat de taak van de notaris als executeur eind 2014 nog niet ten einde was gekomen en hem niet kan worden verweten destijds door te zijn gegaan met zijn werkzaamheden als executeur en daarvoor loon in rekening te hebben gebracht bij de erfgenamen. De klacht faalt derhalve op dit punt.
6.6.
Het hof is wel van oordeel dat de notaris niet zorgvuldig is geweest in zijn ‘Belehrung’ jegens klager. Weliswaar vermeldt de brief van 31 december 2014 dat de nalatenschap van erflaatster niet behoeft te worden vereffend omdat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de schulden te voldoen, maar daarin valt niet te lezen wat dit dan expliciet betekent voor de (verdere) rol van de notaris (en de erfgenamen) bij de afwikkeling van die nalatenschap. De notaris heeft onvoldoende aan klager duidelijk gemaakt wat zijn positie was na de beneficiaire aanvaarding en welke bevoegdheden daarbij hoorden. Ook heeft hij nagelaten partijen erop te wijzen dat geschillen dienaangaande konden worden voorgelegd aan de kantonrechter. Zelfs toen de notaris door (de advocaat van) klager werd gevraagd alsnog duidelijkheid te verschaffen over zijn positie, heeft hij dat nagelaten, althans heeft hij voor nog meer verwarring gezorgd (en daarmee zelfs laten blijken dat hij het eigenlijk ook niet meer wist). Op dit punt van de klacht valt de notaris dan ook een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit betekent dat de klacht in zoverre gegrond is.
Maatregel
6.7.
Hoewel in hoger beroep minder onderdelen van de klacht gegrond worden verklaard dan door de kamer, blijft de maatregel van waarschuwing op zijn plaats gezien de aard en ernst van de verweten gedraging, voor zover door het hof gegrond bevonden.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen en opnieuw beslissen.
Wijziging Wet op het notarisambt per 1 januari 2018
6.10.
Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt gewijzigd (Wet van 7 december 2016, houdende wijziging van (..) de Wet op het notarisambt in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen, Staatsblad 2016 500). In verband met deze wijziging van de Wet op het notarisambt heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam vastgesteld (Staatscourant 2017 nr. 75085).
6.11.
Het hof ziet, (mede) gelet op de omstandigheid dat het beroepschrift in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2018 (op 16 oktober 2017), dus vóór de wijziging van de Wet op het notarisambt, af van enige kostenveroordeling.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten;
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht voor zover die ziet op de door de notaris aan klager gegeven voorlichting wat betreft zijn hoedanigheid in de nalatenschap van erflaatster gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, A.D.R.M. Boumans en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018 door de rolraadsheer.