Uitspraak
Procesgang
€ 35.199,00.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de verdachte voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door middel van verbreking. De politierechter had de verdachte op 27 mei 2016 veroordeeld en een geldbedrag van € 35.199,38 opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 21 april 2017 en 23 februari 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn vordering, omdat er volgens hem sprake zou zijn van dubbele bestraffing. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geen strafrechtelijke sanctie is, maar een maatregel met een reparatoir karakter. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming bevestigd.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met een correctie van een kennelijke verschrijving. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de aanwezigheid van een professioneel ingerichte hennepkwekerij in de woning van de verdachte, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals tenlastegelegd. Het verweer van de raadsman is verworpen, en het hof heeft geconcludeerd dat de bewijsvoering in deze zaak niet onrechtmatig is verkregen. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, en het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting.