ECLI:NL:GHAMS:2018:2431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
K17/230367
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag ex artikel 12 Sv inzake politiegeweld en gebruik van pepperspray

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2018 uitspraak gedaan over een beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen twee hoofdagenten van de politie. Klager had aangifte gedaan van politiegeweld, waarbij hij pepperspray had gekregen, tegen de grond was gewerkt en een vuistslag in zijn gezicht had gekregen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van het voorval op 20 januari 2017 onderzocht, waarbij klager in de buurt van een vechtpartij tussen gewapende jongeren werd aangetroffen. Klager, die zich verzette tegen de politie, werd door de agenten achtervolgd en uiteindelijk aangehouden. Het hof heeft vastgesteld dat het gebruik van pepperspray gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden waaronder klager werd aangetroffen en zijn gedrag. De vuistslag die klager ontving, werd door de betrokken agent betwist en het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat deze klap meer was dan een lichte tik. Het hof oordeelde dat er geen reden was voor strafvervolging en wees het beklag af, waarbij het belang van de rechtsgang en de proportionaliteit van het politieoptreden in overweging werden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K17/230367 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde:
mr. R.J. Pardijs, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 15 september 2017 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen de hoofdagenten van politie
[beklaagde 1] en [beklaagde 2](hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 30 maart 2018 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- de in deze zaak door de politie (Team Veiligheid, Integriteit en Klachten) opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland van 8 maart 2018.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 23 mei 2018 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door mr. Pardijs voormeld, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagden in de gelegenheid gesteld op 23 mei 2018 te worden gehoord. Beklaagden zijn in raadkamer verschenen. Hun advocaat, mr. J.S. Dallinga te Alkmaar, is, hoewel op de hoogte van de raadkamerbehandeling, niet verschenen. Beklaagden hebben medegedeeld in te stemmen met de voortzetting van de raadkamerbehandeling buiten aanwezigheid van hun advocaat. Zij zijn afzonderlijk gehoord en elk heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Uit het dossier en de behandeling in raadkamer komt het volgende naar voren.
Klager heeft aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door beklaagden op 20 januari 2017.
Het incident waarvan aangifte is gedaan vond omstreeks 23:00 uur plaats in de buurt van het Daltoncollege te Alkmaar.
Beklaagden bevonden zich naast de parkeerplaats voor het college, naar aanleiding van een melding van een vechtpartij tussen twee groepen gewapende jongeren in de nabij het college gelegen straat [straat].
Klager heeft het volgende verteld.
Klager had eerder die avond het wijkcentrum naast het college bezocht. Toen hij terugliep en bij de parkeerplaats voor het college kwam, reed een politieauto naar hem toe. Ook kwam er een agent aan gerend, met in de hand van zijn gestrekte arm een busje pepperspray. Klager rende weg. Hij werd achtervolgd. Tijdens de achtervolging riepen de agenten dat klager moest stoppen. Klager bleef rennen, omdat hij was geschrokken.
Klager merkte dat hij met pepperspray werd bespoten en gaf zich over. Hij stopte met rennen en stak zijn armen in de lucht. De spray prikte in zijn linkeroog en neus. Met zijn rechteroog zag hij een politieauto aan komen. Uit de auto stapten agenten. De agent die achter hem aan was gerend pakte zijn armen van achteren vast en gooide hem hardhandig op de grond. Klager kwam met zijn borst en rechterkant van zijn gezicht hard op de grond terecht. Meerdere agenten gingen op klager zitten. Een agent zette een knie in klagers nek en drukte de nek tegen de grond. Klager, die op zijn buik lag en zich niet verzette, voelde dat hij aan de achterkant van zijn kraag een stukje omhoog werd getrokken. Hij kreeg een harde vuistslag tegen de linkerwang/bovenkaak. Door de klap sloeg zijn hoofd tegen de grond en hij voelde naast de pijn aan de linkerkaak, ook pijn aan de rechterkant van zijn hoofd. Toen klager achteraf aan de agent die achter hem aan was gerend vroeg waarvoor de klap op zijn hoofd nodig was geweest, zei de agent eerst dat hij geen klap had gegeven. Toen klager zei dat hij de klap had gevoeld en ook een beetje had gezien, antwoordde de betreffende agent: “Dat zou zo kunnen zijn, maar dat kwam door de adrenaline.” Klager dacht dat de agent bedoelde dat hij om die reden de klap had gegeven.
De nacht na het incident had klager veel pijn aan zijn nek en rug.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager verteld dat een van de beklaagden heeft gedreigd een vuurwapen te trekken.
De huisarts van klager heeft op 21 januari 2017 bij klager een zichtbaar lichte zwelling van het linker schouderblad en een spierpijn/kneuzing van schouder, nek en rechterkaak vastgesteld.
Uit de door beklaagde opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en hun verklaringen in raadkamer komt het volgende naar voren.
Na het horen van een melding van de vechtpartij tussen twee groepen jongeren, waarvan een groep gewapend was met honkbalknuppels en andere voorwerpen, reden beklaagden, gekleed in uniform, in een opvallende politieauto in de richting van de [straat]. De jongeren waren inmiddels, na de komst van de politie, weggerend. De verbinding via de portofoon viel uit op het moment dat werd verteld in welke richting de jongens liepen. Toen zij bij de parkeerplaats naast het Daltoncollege waren gekomen zagen zij op een afstand van 50-60 meter klager uit de richting van de [straat] komen rennen. Hij droeg een zwarte jas en muts. Zij wilden klager staande houden om zijn identiteit vast te stellen en na te gaan of hij had deelgenomen aan de vechtpartij. Toen de auto van beklaagden op een afstand van ongeveer vijf meter van klager stopte en [beklaagde 2] uitstapte en klager aansprak, hield klager op met rennen, draaide zich om en rende in de richting van de [straat]. Beklaagden besloten klager aan te houden. [beklaagde 2] rende en [beklaagde 1] reed in de politieauto achter klager aan.
Toen [beklaagde 2] klager was genaderd, riep hij dat klager moest blijven staan en zijn handen laten zien. Klager keek naar hem, liet zijn handen zien en rende weer weg. [beklaagde 2] riep meermalen “Politie! Staan blijven.” of woorden van gelijke strekking. Klager bleef doorrennen. [beklaagde 2] zag dat klager in de binnenzijde van zijn jas greep. Gelet op de melding van een vechtpartij tussen gewapende jongeren, kwam dit bedreigend op [beklaagde 2] over. Daarom pakte hij zijn pepperspray en waarschuwde hij klager dat hij die zou gebruiken als klager niet zou stoppen en zijn handen niet liet zien. Klager rende door en maakte weer een beweging in zijn jas. [beklaagde 2] gebruikte de pepperspray en raakte daarbij klager onder meer in zijn gezicht. Klager rende door totdat beklaagden hem wisten in te halen. Zij brachten klager gecontroleerd naar de grond.
[beklaagde 1] had niet gezien dat [beklaagde 2] de pepperspray had gepakt. Hij merkte dat klager zich verzette terwijl hij op de grond lag. Hij gaf klager een vuistslag ter hoogte van zijn linker slaap. De vuistslag was niet hard, meer een snelle tik. Hij zat op dat moment met zijn knie in de rug of zij van klager. Hij heeft betwist dat hij later tegen klager heeft gezegd dat hij de vuistslag als gevolg van adrenaline heeft gegeven.
[beklaagde 2] kan zich niet herinneren of klager zich verzette nadat hij naar de grond was gebracht. Hij heeft niet gezien dat [beklaagde 1] klager sloeg.
Toen klager op de grond lag, deden beklaagden hem transportboeien om. Een collega van beklaagden kwam ter plaatse. Gedrieën hadden zij overleg en concludeerden dat directe betrokkenheid van klager bij de vechtpartij niet kon worden vastgesteld. Zij besloten de boeien af te doen en klager niet aan te houden.
Beide beklaagden hebben betwist te hebben te hebben gezegd dat zij een vuurwapen zouden trekken.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012, de Ambtsinstructie voor de politie (hierna: Ambtsinstructie), de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (in het bijzonder: artikel 1) en het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale ombudsman.
Artikel 12a, eerste lid van de Ambtsinstructie luidt, voor zover hier van belang:
Het gebruik van pepperspray is slechts geoorloofd:
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken;
b (…);
c. (…).
Artikel 12b van de Ambtsinstructie luidt:
De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht pepperspray tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat pepperspray gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.
Het hiervoor vermelde rapport van de Nationale ombudsman houdt voorts onder meer in:
- het naar de grond werken is (onder meer) alleen geoorloofd als er geen minder ingrijpend middel voorhanden is of na vordering/bevel en een waarschuwing,
- het slaan op kwetsbare lichaamsdelen (onder andere) het hoofd of het gezicht kan ernstig letsel ten gevolg hebben en is in beginsel niet geoorloofd;
- het slaan in het gezicht of het hoofd met de vlakke hand is minder ingrijpend dan het geven van een vuistslag in het gezicht of op het hoofd.
De overwegingen van het hof
Het beklag houdt in dat klager meent dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt en dat vervolgens onnodig en buitensporig geweld tegen hem is toegepast.
a. Ten aanzien van de verdenking jegens verdachte overweegt het hof het volgende.
Beklaagden bevonden zich op 20 januari 2017 omstreeks 23:00 uur, gekleed in uniform, in een opvallende politieauto in de buurt van de straat waar een vechtpartij tussen gewapende jongeren gaande was (geweest) en hoorden van de meldkamer dat de jongeren wegliepen. Beklaagden wisten niet in welke richting de jongeren liepen. Zij zagen dat klager, gekleed in een zwarte jas en muts, rennend uit de richting kwam van de plaats van de vechtpartij; zij wilden hem staande houden om zijn identiteit en mogelijke betrokkenheid bij de vechtpartij vast te stellen. Toen zij waren genaderd en hem aanspraken, stopte klager, draaide zich om en rende weg. Beklaagden zetten de achtervolging in, maar klager bleef rennen hoewel [beklaagde 2] herhaaldelijk kenbaar maakte dat hij van de politie was en dat klager moest stoppen.
Op het moment dat beklaagden besloten klager staande te houden, waren er voldoende feiten en omstandigheden die een redelijk vermoeden van betrokkenheid van klager bij de vechtpartij rechtvaardigden. Klager (die toen 17 jaar oud was) kwam uit de richting van een vechtpartij tussen jongeren. Gelet op het tijdstip op die avond en de kleding die hij droeg, was er geen voor de hand liggende reden (zoals bijvoorbeeld een sportieve activiteit) waarom klager daar rende. Gelet op de betrekkelijk geringe inbreuk op de vrijheid van klager die het dwangmiddel van staandehouding maakt, behoefde de toepassing ervan geen zwaardere verdenking.
Toen klager na het eerste contact met beklaagden, die herkenbaar waren als politieagenten, wegrende en volhardde in zijn poging zich aan staandehouding te onttrekken, versterkte dit de verdenking tegen klager zodanig dat de door beklaagden voorgenomen aanhouding gerechtvaardigd was.
b. Ten aanzien van het tegen klager toegepaste geweld overweegt het hof het volgende.
Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat beklaagden hebben gedreigd een vuurwapen te trekken. Het tegen klager toegepaste geweld waarvoor er wel aanwijzingen zijn, bestond uit het gebruik van pepperspray, het tegen de grond werken van klager en het geven van een vuistslag tegen het gezicht toen klager op de grond lag.
Toen klager tijdens de achtervolging in de binnenzijde van zijn jas greep, vermoedde [beklaagde 2] dat klager naar een wapen greep. Hij heeft klager gewaarschuwd dat hij pepperspray zou gebruiken als klager niet zou stilstaan. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat [beklaagde 2] reeds eerder, te weten op het moment dat klager hem voor het eerst zag, de spuitbus met pepperspray in zijn hand had. Klager bleef rennen. Gelet op de intentie van beklaagden om klager aan te houden en het vermoeden dat klager mogelijk een wapen zou gaan gebruiken tegen [beklaagde 2], was het gebruik van pepperspray gerechtvaardigd.
Toen klager bleef doorrennen na het gebruik van de pepperspray, mochten beklaagden klager op gecontroleerde wijze tegen de grond werken. Niet aannemelijk is geworden dat daarbij meer geweld is gebruikt dan noodzakelijk was.
Er zijn geen aanknopingspunten voor verder onderzoek.
Met betrekking tot dit gedeelte van het optreden van beklaagden tegen klager verwacht het hof niet dat de strafrechter die op grond van het dossier zou moeten beslissen tot het oordeel zou komen dat sprake is van méér dan in het kader van staande- en aanhouding gerechtvaardigd geweld.
c. Ten aanzien van de slag in het gezicht overweegt het hof het volgende.
Uit het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale ombudsman volgt dat het geven van een vuistslag tegen het hoofd in beginsel niet is geoorloofd.
[beklaagde 1] heeft betwist dat de vuistslag die hij klager gaf meer dan een tik was. Uit de omschrijving in de medische verklaring (spierpijn/kneuzing rechterkaak), kan niet worden afgeleid dat het om een harde klap ging.
Dat die klap in het kader van hetgeen hiervoor ten aanzien van het hele voorval is overwogen echt noodzakelijk was, is vooralsnog niet onmiddellijk aannemelijk. In beginsel is dan ook niet uit te sluiten dat de strafrechter tot het oordeel kan komen dat sprake was van mishandeling.
Echter, in het licht van hetgeen hiervoor is weergegeven ten aanzien van het hele gebeuren, verwacht het hof niet dat, als de strafrechter zou oordelen dat het hier gaat om een klap die niet binnen de hiervoor geschetste kaders toelaatbaar zou zijn, daarvoor een (substantiële) straf zou volgen. Het hof acht daarom strafvervolging enkel voor de vuistslag niet gerechtvaardigd.
Conclusie
Al met al is het hof van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 16 juli 2018 door mrs. M.J.G.B. Heutink, voorzitter, P.C. Kortenhorst en N.A. Schimmel, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.