In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden voor het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag dat afkomstig was van een misdrijf. De verdachte had samen met anderen geld dat door oplichting van een bank was verkregen, weggesluisd. Hij ontving een geldbedrag op zijn rekening en zette dit om in goud, waarbij een deel van de opbrengst op zijn eigen rekening terechtkwam. Dit leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen, wat een bedreiging vormt voor de legale economie.
Het hof heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en heeft de gevangenisstraf verlaagd van negen maanden naar zes maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De totale rechtsgang heeft zeven jaren en twee maanden in beslag genomen, wat het hof als onacceptabel beschouwde.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en heeft bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank in stand blijven.