In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, was eerder veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 25 februari 2014 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het opzettelijk mishandelen van een persoon, te weten [slachtoffer], door deze tegen het hoofd/gezicht te slaan, wat letsel en pijn veroorzaakte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een deels andere bewezenverklaring kwam, gebaseerd op andere feiten en omstandigheden. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte met opzet de kans op letsel had aanvaard door met kracht te slaan. Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een geldboete van € 300,00 op, die voorwaardelijk werd opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing van het hof werd genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.