ECLI:NL:GHAMS:2018:2665

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
23-000144-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, was eerder veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 25 februari 2014 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het opzettelijk mishandelen van een persoon, te weten [slachtoffer], door deze tegen het hoofd/gezicht te slaan, wat letsel en pijn veroorzaakte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een deels andere bewezenverklaring kwam, gebaseerd op andere feiten en omstandigheden. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte met opzet de kans op letsel had aanvaard door met kracht te slaan. Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een geldboete van € 300,00 op, die voorwaardelijk werd opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing van het hof werd genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000144-16
datum uitspraak: 24 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-101009-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (tegen het hoofd/gezicht) heeft gestopmt en/of geslagen en/of geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een deels andere bewezenverklaring en de bewijsbeslissing baseert op deels andere redengevende feiten en omstandigheden.

Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een vuistslag heeft gegeven aan [slachtoffer] en – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7123 – dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van pijn en/of letsel, omdat hij slechts zijn vriendin wilde ontzetten.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft er terechtzitting in hoger beroep op 10 juli 2018 verklaard dat hij op 25 februari 2014 in de Ikea in Amsterdam was en een zet gaf in het gezicht van de man waar zijn vriendin een discussie mee had. Op verzoek van de voorzitter heeft de verdachte de beweging die hij naar [slachtoffer] heeft gemaakt, nagedaan. Het hof heeft ter zitting waargenomen dat de verdachte met behoorlijke snelheid en kracht zijn open hand tegen het gezicht heeft geplaatst. De verdachte heeft ter terechtzitting daarbij verklaard dat hij fel is en dat de beweging toen wel harder was dan hij nu heeft laten zien. Het hof is van oordeel dat deze beweging, waarbij de verdachte met een vlakke hand een slinger geeft, kan worden aangemerkt als slaan. Door op deze wijze met kracht in het gezicht/tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] hier pijn aan zou ondervinden. Er is daarom sprake van voorwaardelijk opzet op de mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer]. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2018 is hij eerder ter zake van geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op 26 februari 2014, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 24 juli 2018. De procedure als geheel heeft vier jaren en vijf maanden geduurd. Uitgaand van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is deze periode met vijf maanden overschreden. Het hof zal deze overschrijding betrekken bij het bepalen van de strafsoort en strafmodaliteit.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een geldboete van € 300,00 passend en geboden. Gelet echter op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof bepalen dat de geldboete geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. R.P. den Otter en mr. M.E. Hinskens - van Neck, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2018.
Mrs. R.P. den Otter en M.F.J.M. de Werd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]