ECLI:NL:GHAMS:2018:2881

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
200.227.960/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige in strijd met zwaarwegende belangen van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgang tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader had verzocht om een omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat de omgang in strijd was met de zwaarwegende belangen van het kind. De moeder, die als hoofdverzorger optreedt, heeft aangegeven dat zij niet in staat is om aan de omgang mee te werken, mede door haar PTSS-klachten. Het hof overweegt dat de vader niet aan zijn toezeggingen heeft voldaan, wat het vertrouwen van de moeder in hem ondermijnt. De moeder heeft ook aangegeven dat de vader psychologische hulp moet zoeken om inzicht te krijgen in zijn gedrag en de gevolgen daarvan voor de moeder en het kind. Het hof concludeert dat de huidige situatie niet veilig is voor de minderjarige en dat omgang op dit moment niet in haar belang is. De vader kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen als de omstandigheden veranderen. De beschikking van de rechtbank Noord-Holland is bekrachtigd, en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de moeder behoeft geen behandeling meer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.227.960/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/221378 / FA RK 15-545
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 augustus 2018 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Scholtens-Vogelaar te Wormerveer,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Rodenburg te Zoetermeer.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
de minderjarige [dochter] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 6 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 november 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 september 2017.
2.2
De moeder heeft op 8 januari 2018 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 19 februari 2018 een verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 15 juni 2018 met daarbij gevoegd een brief aan de raad van Boerderij Landzicht Vreeland, ingekomen op 18 juni 2018.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mw. D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2014.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
De raad heeft in het kader van het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] onderzoek verricht en daarover op 27 mei 2016 rapport uitgebracht.
Bij beschikking van de rechtbank van 28 december 2016 is aan de vader vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] verleend. Dit hof heeft die beslissing bij beschikking van 17 april 2018 bekrachtigd. De vader heeft [de minderjarige] inmiddels erkend.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 28 december 2016 is drs. S. Kanselaar benoemd tot bijzondere curator van [de minderjarige] . Zij heeft op 7 maart 2017 schriftelijk gerapporteerd van haar bevindingen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om een omgangregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, afgewezen en is de bijzondere curator ontslagen van haar verplichtingen.
4.2
De vader verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] als volgt te bepalen: de eerste vier weken iedere zaterdag van 13:00 uur tot 17:00 uur bij de moeder thuis, vervolgens vier weken iedere zaterdag van 13:00 uur tot 17:00 uur waarbij de vader [de minderjarige] meeneemt naar zijn woning. Na wederom vier weken verblijft [de minderjarige] iedere zaterdag bij de vader van 10:00 uur tot 17:00 uur, een en ander met ingang van de te wijzen beschikking, althans een zodanige regeling en een zodanige ingangsdatum als het hof juist en redelijk acht.
4.3
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking in stand te laten.
De moeder verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, voor het geval het verzoek van de man om omgang niet aanstonds wordt afgewezen, de beslissing omtrent omgang tussen de vader en [de minderjarige] aan te houden tot:
- er een psychologisch onderzoek naar de vader heeft plaatsgevonden en is gebleken dat de vader nu wel inzicht heeft gekregen in het effect van zijn gedragingen in het verleden op de moeder;
- de vader zijn begrip voor de nare gevolgen van zijn gedrag aan de moeder schriftelijk heeft verwoord en
- hij de toegezegde levensbeschrijving heeft verstrekt aan de moeder.
4.4
De vader verzoekt het verzoek in voorwaardelijk incidenteel appel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
5.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De vader voert het volgende aan. Hij verzoekt om omgang met [de minderjarige] omdat het in haar belang is haar vader te leren kennen. De moeder blijft zich onterecht beroepen op haar posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) om niet mee te werken aan de omgang, aldus de vader. Hij is niet de oorzaak van de PTSS-klachten van de moeder. In eerste aanleg is gesteld dat het opschrijven van zijn levensverhaal de moeder zou kunnen helpen in haar verwerkingsproces. De vader wilde dit doen, maar vindt het van belang dat iemand hem daarbij begeleidt. De vader is bang dat zijn levensverhaal niet goed op papier komt. Door de vader is de PTSS van de moeder opgeflakkerd. De kans bestaat dat zijn levensverhaal haar PTSS nog verergert. Hij heeft echter niemand kunnen vinden die hem kan helpen. Daarom heeft hij tot op heden zijn levensverhaal niet opgeschreven.
De vader heeft zich verdiept in het hypermobiliteitssyndroom (Ehlers Danlos Syndroom, hierna: EDS) van de moeder. Hij heeft begrepen dat [de minderjarige] vermoedelijk eveneens het erfelijke EDS heeft. Doordat de moeder tijdens de hoger beroepszitting ten behoeve van de vervangende toestemming tot erkenning heeft aangegeven steeds minder te kunnen, vraagt de vader zich af hoelang zij nog voor [de minderjarige] kan zorgen. Ook daarom zou hij graag in het leven van [de minderjarige] worden geïntroduceerd zodat hij op den duur zwaardere zorgtaken van de moeder over te kunnen nemen. Dat [de minderjarige] zal moeten wennen aan de basisschool en door haar vermoedelijke EDS minder energie heeft, zijn geen redenen om de omgang volledig te ontzeggen.
De moeder dient aan het contact tussen [de minderjarige] en de vader mee te werken en op die manier vertrouwen in de vader op te bouwen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aangedragen de omgang bij een instantie als het Omgangshuis te laten plaatsvinden zodat zij hem in de omgang met [de minderjarige] kunnen begeleiden en zodat de moeder geen contact hoeft te hebben met de vader. Inmiddels heeft hij twee foto’s van [de minderjarige] ontvangen maar hij mag niet weten hoe het met haar gaat. De vader is bang dat de moeder [de minderjarige] niet over hem zal vertellen als zij daar niet op een manier toe aangespoord wordt.
5.3
De moeder verweert zich als volgt De vader heeft een drietal toezeggingen gedaan die hij niet is nagekomen. Zo heeft hij toegezegd dat hij zich zou wenden tot een psycholoog om voor zichzelf inzicht te krijgen in het effect van zijn gedragingen uit het verleden op de moeder. Voor de moeder is het onoverkomelijk dat contact wordt opgebouwd tussen [de minderjarige] en de vader zolang zij niet weet of dat verantwoord is. Of de omgang verantwoord is, zal de moeder weten wanneer de vader een psycholoog heeft bezocht. Tot die tijd moet de omgang worden afgewezen omdat de moeder en [de minderjarige] zo kwetsbaar zijn dat de omgang in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] .
De vader heeft tevens toegezegd zijn inzicht in de gevolgen van zijn gedragingen aan de moeder te verwoorden. Door de gedragingen van de vader zijn haar PTSS-klachten geactiveerd. Het laatste contact met de vader is een traumatische ervaring geweest. De moeder ontvangt hulpverlening in de vorm van psychotherapie, hapnotherapie en fysiotherapie. Door de onderhavige procedure komt zij echter niet toe aan revalideren.
De derde toezegging van de vader betreft het opschrijven van zijn levensverhaal. Dit is voor de moeder van belang om vertrouwen in de vader te krijgen. Dat haar PTSS-klachten nog verder kunnen opflakkeren door het levensverhaal, neemt de moeder op de koop toe. Zij wil dat de vader zijn toezeggingen nakomt.
De moeder stelt dat zijzelf en [de minderjarige] geen draagkracht hebben voor de omgang. [de minderjarige] gaat sinds februari 2018 voor het eerst naar de basisschool, dat vergt al haar energie. [de minderjarige] is kwetsbaar en heeft meer verzorging en begeleiding nodig dan gemiddeld. Bovendien zal [de minderjarige] door haar vermoedelijke lijden aan EDS de rest van haar leven last houden van de aandoening in haar bindweefsel die te allen tijde negatief wordt beïnvloed door stress. Ook heeft de moeder al haar energie nodig voor de begeleiding en ondersteuning van [de minderjarige] en voor haar eigen gezondheid. In de toekomst stelt de moeder overigens voor [de minderjarige] te kunnen blijven zorgen.
In het belang van [de minderjarige] wil de moeder haar vertellen over het bestaan van de vader. Zij heeft daartoe in samenwerking met de raad een boekje over de vader en zijn familie gemaakt waaruit zij [de minderjarige] al enkele keren heeft voorgelezen.
5.4
De bijzondere curator heeft in haar rapport van 7 maart 2017 als volgt verslag gedaan. [de minderjarige] dient de vader te leren kennen door middel van statusvoorlichting en een kennismaking, waarbij de vader wordt geïntroduceerd door de moeder omdat zij de vertrouwenspersoon van [de minderjarige] is. De ouderschapsgeschiedenis zullen de ouders gezamenlijk in dialoog en met ondersteuning aan [de minderjarige] moeten vertellen. Om dit te kunnen bewerkstelligen is er eerst contactherstel tussen de vader en de moeder nodig door middel van een begeleid contact. Vervolgens zal de omgang tussen de vader en [de minderjarige] eveneens begeleid moeten worden door een professional om zicht te houden op de ontwikkeling van de band tussen [de minderjarige] en de vader. Voor de moeder zal een ondersteunende werking uitgaan van het stoppen van de (dreiging van) gerechtelijke procedures, van het behandelen van haar PTSS en van positieve ervaringen met de vader door het opzetten van de omgang. Ter zitting in eerste aanleg heeft de bijzondere curator in aanvulling op haar rapport opgemerkt dat de PTSS van de moeder voortkomt uit gebeurtenissen in het verleden, te weten van voor haar relatie met de vader. De vader is echter een trigger geweest voor haar reeds bestaande PTSS-klachten.
5.5
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat hij reeds drie onderzoeken naar [de minderjarige] en haar omgeving heeft uitgevoerd. Het laatste onderzoek is afgerond in april 2018. De omgang met de vader is in het belang van [de minderjarige] maar daar is eerst statusvoorlichting voor nodig. De situatie van de moeder heeft daar tot nu toe geen mogelijkheid toe geboden. De moeder moet hulp zoeken voor de statusvoorlichting. Ten aanzien van de omgang met de vader adviseert de raad de bestreden beschikking te bekrachtigen nu er teveel belemmeringen zijn voor een onbelaste omgang.
5.6
Het hof overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende naar voren is gekomen dat de moeder, als hoofdverzorger, thans niet in staat is om mee te werken aan omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Onder meer omdat de behandeling van haar PTSS-klachten nog niet van de grond is gekomen, heeft zij nog zoveel angst voor vader dat iedere confrontatie met hem teveel voor haar is. Ook speelt een rol dat de vader nog aan geen enkele van zijn in eerste aanleg gedane toezeggingen heeft voldaan, waardoor de moeder geen vertrouwen in de vader heeft. Daardoor is de moeder niet in staat [de minderjarige] emotioneel toestemming te geven voor omgang met de vader.
Voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] is het echter belangrijk om een relatie te kunnen opbouwen met haar vader. Ook de moeder heeft ter zitting bevestigd dat zij het voor [de minderjarige] van belang vindt dat zij haar vader leert kennen. Daarom mag van de moeder worden verwacht dat zij alles doet wat noodzakelijk is om omgang tussen de vader en [de minderjarige] mogelijk te maken, waaronder een (verdere) behandeling van haar PTSS-klachten. Het hof acht het echter belangrijk dat de moeder de gelegenheid krijgt aan haar klachten te werken zonder dat op haar de druk van een procedure rust.
Gelet op de onmacht bij de moeder om op dit moment aan een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader mee te werken, en de zeer kwetsbare geestelijke en lichamelijke toestand van moeder, terwijl [de minderjarige] voor haar verzorging en ontwikkeling thans volledig van haar moeder afhankelijk is, is het hof van oordeel dat omgang thans in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] moet worden geacht. Het hof zal daarom de verzoeken van vader afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Daarbij overweegt het hof dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen. Het hof wijst de vader erop dat van hem mag worden verwacht dat hij, alvorens hij van de mogelijkheid van een nieuwe procedure gebruik maakt, zal voldoen aan zijn drie hierboven weergegeven toezeggingen. De advocaat van de moeder heeft ter zitting in hoger beroep terecht aangevoerd dat om zijn levensverhaal en zijn begrip voor de gevolgen van zijn handelen tegenover de moeder op schrift te stellen, hulp van een psycholoog of andere begeleiding niet noodzakelijk is. Daarbij maakt het enkele feit dat de psycholoog niet wordt vergoed, niet dat de vader niet hoeft te voldoen aan zijn toezeggingen in eerste aanleg. Ook de raad heeft meermalen het belang benadrukt van het bezoeken van een psycholoog en het op schrift stellen van het levensverhaal en het inzicht in het eigen gedrag. Naast het voldoen aan zijn toezeggingen mag van de vader tevens worden verwacht dat hij moeder enige tijd geeft om naar de omgang toe te werken.
Nu [de minderjarige] reeds vier jaar oud is, heeft zij statusvoorlichting nodig teneinde te weten wie haar beide ouders zijn. Van de moeder mag verwacht worden dat zij deze statusvoorlichting aan [de minderjarige] geeft en dat zij zo nodig hulp zoekt voor het geven daarvan.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
5.8
Het voorwaardelijk incidenteel appel behoeft geen behandeling nu het hof de bestreden beschikking bekrachtigt en de voorwaarde dus niet in vervulling gaat.

6.De beslissing

Het hof in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.C. Schenkeveld en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 7 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.