In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1962, was aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen en/of verstrekken van heroïne en cocaïne op 12 maart 2017 in Zaandam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid heroïne heeft verstrekt. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf herzien en, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn slechte gezondheid en het feit dat hij de heroïne als vriendendienst had verstrekt, besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op te leggen. Het hof gelastte ook de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte, omdat niet was komen vast te staan dat deze geheel of grotendeels door het bewezen verklaarde feit waren verkregen.
De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij mr. M.J. Dubelaar niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.