ECLI:NL:GHAMS:2018:3211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
200.231.804/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder wegens onjuist dwangbevel en incassotraject

In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder een onjuist dwangbevel heeft betekend en een incassotraject heeft ingezet, terwijl de hoofdsom reeds was voldaan. De klacht is ingediend na een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die de klacht gegrond verklaarde en een geldboete van € 2.500,- oplegde aan de gerechtsdeurwaarder. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld op 13 juni 2018, waarbij zowel de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder als de klager aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder op 8 juni 2015 een dwangbevel heeft betekend, terwijl de klager op 1 juni 2015 de hoofdsom had voldaan. Bovendien is er een dwangbevel op naam van een andere persoon betekend aan de klager. De gerechtsdeurwaarder heeft niet adequaat gereageerd op de bezwaren van de klager, wat heeft geleid tot onterecht beslag op de zorgtoeslag van de klager gedurende vijf maanden. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder het incassotraject had moeten beëindigen zodra hij op de hoogte was van de betaling van de hoofdsom.

De klacht is gegrond verklaard, en het hof legt de gerechtsdeurwaarder een maatregel van berisping op, met de aanzegging dat bij herhaling van dergelijk handelen zwaardere maatregelen overwogen zullen worden. Daarnaast wordt de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling van de kosten van de klager in hoger beroep en de kosten van behandeling van de klacht door het hof. De beslissing van de kamer wordt vernietigd, en het hof komt tot een nieuwe beslissing.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.231.804/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/606465/DW RK 16/393
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2018
inzake
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
gemachtigde: [naam],
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 18 januari 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 19 december 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:178). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een geldboete van € 2.500,- opgelegd.
1.2.
Klager heeft op 22 maart 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juni 2018. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie, waaronder de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling die op 7 november 2017 heeft plaatsgevonden, en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Aangevuld met andere feiten die in het geding zijn gebleken, zijn die feiten de volgende.
3.2.1.
Op 27 mei 2015 is ten laste van klager een dwangbevel uitgevaardigd door het CJIB voor een openstaand bedrag van € 152,53 bij Zorginstituut Nederland.
3.2.2.
Op 1 juni 2015 heeft het CJIB van klager het bedrag van € 152,53 ontvangen.
3.2.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 8 juni 2015 een dwangbevel ten laste van [A] aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.
3.2.4.
Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft op 10 juni 2015 van het CJIB vernomen dat klager op 1 juni 2015 de hoofdsom had voldaan.
3.2.5.
Klager heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarder op 12 juni 2015 een brief gezonden inhoudende, voor zover van belang:
“Het ziet er naar uit dat hier sprake is van een administratieve dwaling.
Met het Zorginstituut is uitvoerig contact geweest over een eventuele nabetaling die in de communicatie voor onduidelijkheid heeft gezorgd. (…)
Na diverse telefonische gesprekken kon helderheid worden verkregen en heeft ondergetekende de nota voldaan (bijlage).
De in het dwangbevel genoemde hoofdsom is dan ook niet juist daar het Zorginstituut geen vordering meer op ondergetekende kon doen gelden.
Dat er daadwerkelijk sprake is van een administratieve dwaling moge ook blijken uit de bij het dwangbevel aangehechte kopie van een dwangbevel uitgevaardigd door het Centraal Justitioneel Incassobureau waarmee naar de oorsprong van de hoofdsom werd verwezen.
De kopie van het dwangbevel betreft een vordering ter grootte van € 152,53 echter op [A] (…).
U wordt verzocht de uitvoering van het dwangbevel te herzien.”
3.2.6.
Op 22 juni 2015 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder een kennisgeving van voorgenomen beslag aan klager gezonden.
3.2.7.
Klager heeft bij brief van 24 juni 2015 gereageerd. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“Met verbazing ontving ik heden uw kennisgeving van voorgenomen beslag (…).
Op 12 juni 2015 heb ik u een bezwaar gestuurd met betrekking tot een door u uitgevaardigd dwangbevel onder hetzelfde dossiernummer waarvan de hoofdsom ten onrechte was gesteld op € 152,53 (bijlage).
Op dat bezwaar is geen antwoord ontvangen (…).
Tegen deze gang van zaken en de daarmee veroorzaakte onduidelijkheid, teken ik dan ook bezwaar aan.
Wellicht is sprake van een hardnekkige administratieve dwaling waarop al eerder is gewezen.”
3.2.8.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 24 augustus 2015 beslag gelegd op de zorgtoeslag van klager.
3.2.9.
Op 31 augustus 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag aan klager overbetekend.
3.2.10.
In september 2015 heeft klager diverse malen telefonisch contact gehad met medewerkers van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.
3.2.11.
Op 29 september 2015 zijn door een medewerker van de gerechtsdeurwaarder aan klager op diens verzoek kopieën van stukken toegezonden, waaronder een kopie van het op naam van klager gestelde dwangbevel.
3.2.12.
Klager heeft hierop geantwoord bij brief van 5 oktober 2015. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“Op 12 juni 2015 en 24 juni 2015 is u per brief twee bezwaren toegezonden (bijlagen). Daarop is geen antwoord ontvangen.
Opvallend is de toevoeging in de correspondentie van het dwangbevel dat het Centraal Justitioneel Incassobureau klaarblijkelijk op 27 mei 2015 heeft uitgevaardigd. Dit dwangbevel is nooit ontvangen. (…)
Opvallend is dat de wel ontvangen kennisgeving van beslag van 22 juni 2015 in de correspondentie ontbreekt evenals het toegezonden dwangbevel aan [A] (…).
Omdat nog steeds wordt uitgegaan van een administratieve dwaling, verzoek ik u deze, met referentie aan de brieven aan u van 12 juni 2015 en 24 juni 2015, zo spoedig mogelijk te corrigeren (…)”
3.2.13.
Hierop is door een medewerker van de gerechtsdeurwaarder bij brief van 14 oktober 2015 gereageerd. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“De twee bezwaren die u heeft ingediend had u niet bij ons moeten doen maar bij het CVOM (…). Voor het niet ontvangen van het dwangbevel verwijzen wij u naar het CJIB. (…)
Gezien bovenstaande handhaaft onze cliënte de vordering.”
3.2.14.
Klager heeft bij brief van 17 oktober 2015 opnieuw bezwaar gemaakt en de gang van zaken (nogmaals) uiteengezet, waarbij hij onder andere heeft verwezen naar zijn brieven van 12 juni 2014 (het hof begrijpt: 2015), 24 juni 2015 en 5 oktober 2015.
3.2.15.
Een medewerker van de gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 2 november 2015 gereageerd. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“U bent aangeschreven en aangemaand op het juiste adres. Er is niet betaald vóór datum dwangbevel, waardoor onze opdrachtgever de vordering hebben overgedragen. Datum dwangbevel is leidend, niet de datum van betekening. (…)
Het dwangbevel is ook met het juiste adres uitgevaardigd. (…)
Gezien bovenstaande handhaaft onze opdrachtgever de vordering en blijft het beslag op uw zorgtoeslag gehandhaafd.”
3.2.16.
Klager heeft bij brief van 6 november 2015 gereageerd. Op 22 december 2015 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder klager een specificatie doen toekomen.
3.2.17.
Bij brief van 30 december 2015 heeft klager nogmaals zijn bezwaren bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarder kenbaar gemaakt.
3.2.18.
Een medewerker van de gerechtsdeurwaarder heeft klager op 16 februari 2016 per brief gesommeerd tot betaling van het restantbedrag. Klager heeft op 18 februari 2016 per brief op deze sommatie gereageerd en aangekondigd dat hij een klacht bij de kamer zou indienen als hij weer geen reactie zou krijgen.
3.2.19.
Op 8 maart 2016 heeft klager het kantoor van de gerechtsdeurwaarder nog een termijn van tien dagen gegeven om te reageren.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat hij een onjuist dwangbevel (met een verkeerde tenaamstelling) aan klager heeft betekend. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder volgens klager een incassotraject ingezet terwijl hij ervan op de hoogte was dat de hoofdsom van de vordering reeds door klager was voldaan. Hierdoor zijn onnodige kosten gemaakt. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder uit hoofde van het dwangbevel beslag gelegd op de zorgtoeslag van klager gedurende een periode van vijf maanden. Klager heeft de situatie vaak aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder doorgegeven, maar er is niets met zijn opmerkingen gedaan.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij de kamer en in hoger beroep de verwijten erkend. Volgens de gerechtsdeurwaarder is het dossier van klager vanaf het begin af aan onjuist behandeld. Klager heeft de vordering op 1 juni 2015 voldaan aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, terwijl het dwangbevel op 8 juni 2015 aan klager is betekend. De betaling was derhalve verricht voordat tot betekening was overgegaan. Achter het exploot van betekening en bevel is bovendien een verkeerd dwangbevel gevoegd. Op de telefonische meldingen en brieven van klager is vervolgens onvoldoende inhoudelijk gereageerd. Overigens zijn niet alle brieven van klager ontvangen, aldus de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft klager zijn excuses aangeboden en alle onterecht geïncasseerde gelden aan klager geretourneerd.
5.2.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de kamer ten onrechte in de beslissing heeft opgenomen dat door de gerechtsdeurwaarder onnodige kosten zijn gemaakt; de vertraging in de melding van zijn opdrachtgever dat klager de hoofdsom had voldaan kan de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen en de kosten zijn niet doorbelast aan klager of de opdrachtgever. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft de kamer voorts grove fouten gemaakt bij het opnemen van het mondelinge verweer in de beslissing en is de opgelegde maatregel buitenproportioneel, mede omdat de kamer waarschijnlijk die onjuiste verklaring zwaar heeft laten meewegen bij het bepalen van de maatregel.

6.Beoordeling

Beslissing van de kamer
6.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen hetgeen onder 4.3 van de bestreden beslissing door de kamer is opgenomen als verklaring van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting bij de kamer. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft de kamer grove fouten gemaakt bij het opnemen van het mondeling verweer; de opgenomen verklaring heeft geen betrekking op deze zaak, maar op een andere zaak die op dezelfde dag door de kamer is behandeld. De gerechtsdeurwaarder verzoekt om de verklaring als onjuist te schrappen en deze buiten weging van de strafmaat te houden. In het geval dat schrapping niet mogelijk is, wenst de gerechtsdeurwaarder die verklaring in te trekken.
6.2.
Dit bezwaar behoeft geen bespreking, nu, wat ook zij van de opgenomen verklaring, de gerechtsdeurwaarder (c.q. zijn gemachtigde) in hoger beroep alles naar voren heeft kunnen brengen wat hem voor de beoordeling van de klacht dienstig voorkomt en het hof de geuite klachten en het daartegen gevoerde verweer zelfstandig op hun merites beoordeelt.
Klacht
6.3.
Niet in geschil is dat de gerechtsdeurwaarder tot betekening van een dwangbevel is overgegaan, nadat klager de onderliggende vordering reeds had voldaan. Voorts is gebleken dat aan klager bovendien een dwangbevel op naam van iemand anders is betekend. Tevens staat vast dat op telefoontjes en brieven van klager in het geheel niet of onvoldoende inhoudelijk is gereageerd. Naar het oordeel van het hof had de gerechtsdeurwaarder het incassotraject moeten beëindigen op het moment dat hij van het CJIB had vernomen dat de hoofdsom aan het CJIB was voldaan voordat hij met zijn werkzaamheden was aangevangen.
De gerechtsdeurwaarder heeft het incassotraject echter steeds voortgezet, ondanks de meldingen van klager, waarbij zelfs ten onrechte beslag is gelegd op de zorgtoeslag van klager gedurende een periode van vijf maanden. Dat niet alle brieven van klager door de gerechtsdeurwaarder zijn ontvangen, zoals de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd, maakt de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder niet minder verwijtbaar, aangezien klager in de brieven die blijkbaar wel door de gerechtsdeurwaarder zijn ontvangen steeds heeft verwezen naar zijn eerdere brieven. Ook het feit dat de kosten niet in rekening zijn gebracht bij klager of de opdrachtgever en klager dus geen onnodige kosten heeft hoeven vergoeden, zoals door de gerechtsdeurwaarder tevens is aangevoerd, maakt zijn handelen c.q. nalaten niet minder laakbaar. Het is bovendien aannemelijk dat klager door het ten onrechte gelegde beslag financieel nadeel heeft ondervonden dat niet is vergoed door het uiteindelijk terugstorten van de ingehouden bedragen, zoals klager heeft gesteld. De klacht is, zoals ook de kamer heeft beslist, gegrond en het handelen van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar.
Conclusie en maatregel
6.4.
Gezien de gegrondheid van de klacht en gelet op de ernst van het verwijtbare handelen en het verwijtbare nalaten in het licht van de situatie waarin klager zich als beslagene bevond, acht het hof de maatregel van berisping met de aanzegging dat, indien andermaal door de gerechtsdeurwaarder een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen, passend en geboden. De door de kamer opgelegde maatregel van geldboete acht het hof niet passend, nu niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder in deze zaak financieel voordeel heeft behaald of beoogd.
6.5.
Nu het hof deels tot andere beslissingen komt dan de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Kostenveroordeling
6.7.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met de wijziging van deze wet heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017 nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend.
6.8.
Het hof verklaart de klacht (gedeeltelijk) gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel opleggen. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn hoger beroep niet uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd, maar de beslissing van de kamer ook op inhoudelijke gronden bestreden. Daarom zal het hof de gerechtsdeurwaarder op grond van de artikelen 43a lid 1 Gdw jo. 47 Gdw jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
a. a) € 50,- kosten van de klager;
b) € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
6.9.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van de klager in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klager aan de gerechtsdeurwaarder op te geven rekeningnummer.
6.10.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de gerechtsdeurwaarder zullen worden meegedeeld.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gdw bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan kosten klager, binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018 door de rolraadsheer.