In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1982, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7,92 gram cocaïne op 10 september 2015 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat het bewezen verklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk besloten om een geldboete van €750,00 op te leggen, te betalen in drie termijnen van €250,00. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft benadrukt dat het gebruik van cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid en dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een Opiumwet delict.