ECLI:NL:GHAMS:2018:3299

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
23-004297-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor het voorhanden hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1982, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7,92 gram cocaïne op 10 september 2015 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat het bewezen verklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk besloten om een geldboete van €750,00 op te leggen, te betalen in drie termijnen van €250,00. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft benadrukt dat het gebruik van cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid en dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een Opiumwet delict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004297-17
datum uitspraak: 17 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-216368-15 tegen
[verdachte],
geboren te [verdachte] (Marokko) op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7,92 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij op 10 september 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 7,92 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep
in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis. De verdachte had de verdovende middelen bij zich om te verkopen. De richtlijnen van het openbaar ministerie schrijven dan een taakstraf voor.
De raadsman heeft bepleit dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte verdovende middelen verkocht en dat geen sprake is van een dealerindicatie. Uit de LOVS-oriëntatiepunten volgt dat bij een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs tussen de 0 en 10 gram kan worden volstaan met een geldboete. De raadsman heeft, gelet op de financiële situatie van de verdachte, het hof verzocht te bepalen dat de geldboete in drie termijnen door de verdachte kan worden betaald.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Het gebruik van cocaïne levert gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof sterk verslavend is, en kan bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee brengen. Het gebruik hiervan is tevens bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juni 2018 is hij niet eerder in verband met een Opiumwet delict strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof overweegt dat het verkopen van cocaïne niet aan de verdachte is ten laste gelegd en dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte de intentie had de bij hem aangetroffen cocaïne te verkopen. Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, zoals deze voor het aanwezig hebben van 0 tot 10 gram harddrugs gelden, een geldboete van na te noemen hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
3 (drie) termijnenvan
1 (een) maand, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. S. Clement en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 juli 2018.
[…]
.