In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was aangeklaagd voor bedreiging van een slachtoffer op 26 september 2015 te Aalsmeer. De tenlastelegging omvatte bedreigingen met de woorden: 'Raak me niet aan, ik schiet iedereen neer. Ik heb een wapen bij me' en 'Ik heb een wapen bij me en ik schiet je dood'. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bedreiging had gepleegd, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De verdediging voerde aan dat de aangifte van de benadeelde partij onbetrouwbaar was, maar het hof oordeelde dat de aangifte bruikbaar was voor het bewijs. De verdachte werd als strafbaar verklaard voor de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf, maar het hof legde in hoger beroep een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact.
De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat er onvoldoende bewijs was voor de vereiste 'aantasting in de persoon'. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.