ECLI:NL:GHAMS:2018:3994

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-002321-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was aangeklaagd voor bedreiging van een slachtoffer op 26 september 2015 te Aalsmeer. De tenlastelegging omvatte bedreigingen met de woorden: 'Raak me niet aan, ik schiet iedereen neer. Ik heb een wapen bij me' en 'Ik heb een wapen bij me en ik schiet je dood'. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bedreiging had gepleegd, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De verdediging voerde aan dat de aangifte van de benadeelde partij onbetrouwbaar was, maar het hof oordeelde dat de aangifte bruikbaar was voor het bewijs. De verdachte werd als strafbaar verklaard voor de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf, maar het hof legde in hoger beroep een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact.

De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat er onvoldoende bewijs was voor de vereiste 'aantasting in de persoon'. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002321-17
datum uitspraak: 17 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-225922-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2015 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Raak me niet aan, ik schiet iedereen neer. Ik heb een wapen bij me" en/of "Ik heb een wapen bij me en ik schiet je dood" en/of (vervolgens) (daarbij) opzettelijk dreigend met zijn hand naar de achterzijde van zijn broeksband gegrepen, althans (telkens) woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een enigszins andere
bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 september 2015 te Aalsmeer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Raak me niet aan, ik schiet iedereen neer. Ik heb een wapen bij me" en "Ik heb een wapen bij me en ik schiet je dood" en daarbij opzettelijk dreigend met zijn hand naar de achterzijde van zijn broeksband gegrepen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken – primair – omdat de aangifte wegens onbetrouwbaarheid daarvan niet kan worden gebruikt voor het bewijs, nu de aangever bij zijn eerste contact met de politie anders heeft verklaard, en – subsidiair – de aangifte onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, waaronder begrepen de weinig specifieke verklaring van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt. De enkele omstandigheid dat de aangever in zijn eerste contact met de politie niet precies hetzelfde heeft verklaard als later die dag in zijn aangifte op het politiebureau, doet aan de betrouwbaarheid van die aangifte niet af, zodat het hof deze bruikbaar acht voor het bewijs. Voorts is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte voldoende specifiek is om als steunbewijs dienst te doen voor de verklaring van de aangever, zodat aan het bepaalde in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Het Hof wijst daarbij op de verklaring van de verdachte dat hij gedronken had, zich verzette tegen de aangever toen hij door deze bij een opstootje uit het café werd gezet, woedend was en de aangever “een grote bek heeft gegeven”, waarbij het best zou kunnen zijn dat hij uit woede een paar ‘stomme’ woorden heeft gebezigd als “(…), ik heb een pistool en schiet je door je kop”. Het hof verwerpt dan ook het verweer.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twaalf uren, subsidiair zes dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact gedurende de proeftijd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft de portier van het café waar hij zich bevond ernstig bedreigd toen die hem na een opstootje het café wilde uitzetten. Het feit dat de verdachte aangeeft juist te hebben geprobeerd het opstootje te sussen, rechtvaardigt geenszins zijn dreigende uitlatingen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2018 was hij ten tijde van het tenlastegelegde feit al meermalen onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten en bedreiging. Die veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw (verbaal) agressief te gedragen. Oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf is daarom in beginsel alleszins gerechtvaardigd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aannemelijk gemaakt dat de verdachte doende is zijn leven met hulp van zijn familie en de reclassering een positieve wending te geven, in die zin dat hij alle openstaande taakstraffen heeft verricht, regulier werk heeft gevonden en zijn schulden aflost. De raadsman heeft om die reden verzocht artikel 9a Sr toe te passen.
In voormelde persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof aanleiding een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, op te leggen. De verdachte wordt aldus de kans geboden te laten zien dat hij zijn huidige levensstijl, zonder het plegen van strafbare feiten, kan bestendigen. Het hof zal daarbij als bijzondere voorwaarde (voortzetting van het) reclasseringscontact bepalen. Gelet op de ernst van het feit en voormelde recidive ziet het hof geen grond voor toepassing van artikel 9a Sr.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte heeft de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu onvoldoende informatie voorhanden is om vast te stellen dat sprake is van de – voor toewijzing van de vordering – vereiste “aantasting in de persoon” als bedoeld in artikel 6:106, lid 1, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De door de benadeelde partij aangevoerde klachten zijn daartoe niet toereikend. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, afdeling Amsterdam, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.F. Groos en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2018.
Mr. Van Woensel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.