ECLI:NL:GHAMS:2018:4219
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die eerder was veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1996, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, maar zijn raadsvrouw, mr. G.W. Mettendaf, heeft op de zitting van 30 augustus 2018 telefonisch mededeling gedaan dat het ingestelde beroep werd ingetrokken. Dit betekent dat de verdachte geen belang meer hechtte aan de voortzetting van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat er geen rechtens te beschermen belang meer was dat diende met de voortgezette behandeling van de zaak. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. De beslissing van het hof is genomen na het horen van de advocaat-generaal en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2018.
De uitspraak van het hof houdt in dat de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep, wat betekent dat de eerdere veroordeling door de politierechter in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is ondertekend door de griffier S. Vriend.