Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarbij de appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Amrani, in beroep is gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de vordering van de geïntimeerden, die door mr. J. Jong werden vertegenwoordigd, tot betaling van een contractuele boete van € 25.600 toegewezen, maar de vordering tot betaling van een geldlening van € 9.375 afgewezen. De appellante heeft in hoger beroep acht grieven ingediend, terwijl de geïntimeerden in incidenteel appel één grief hebben ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals opgesomd door de voorzieningenrechter niet in geschil zijn en dienen als uitgangspunt voor de beoordeling.
Het hof heeft beoordeeld of de vordering van de geïntimeerden tot betaling van de contractuele boete toewijsbaar is. Het hof oordeelt dat de geïntimeerden onvoldoende hebben aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De geïntimeerden hebben niet voldoende gemotiveerd waarom de betaling van de boete noodzakelijk was voor hun financiële situatie, en het hof concludeert dat de vordering om die reden niet kan worden toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de geïntimeerden af, met veroordeling in de proceskosten.
De beslissing van het hof is op 20 november 2018 openbaar uitgesproken, waarbij de kosten van het geding in eerste aanleg en het hoger beroep zijn vastgesteld en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.