In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van verduistering, nadat hij een auto van een vriend had geleend en deze niet heeft teruggegeven, ondanks herhaalde verzoeken. De tenlastelegging betreft de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017, waarin de verdachte opzettelijk de auto, die toebehoorde aan een ander, wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.
De verdachte is eerder veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, wat door het hof in zijn nadeel is meegewogen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, maar het hof oordeelde dat, gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, een zwaardere straf gerechtvaardigd was. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van één maand opgelegd. De beslissing is genomen op basis van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.
Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. Postma, die buiten staat was om het arrest mede te ondertekenen.