ECLI:NL:GHAMS:2018:4451

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
200.233.892/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek om alimentatie en afwikkeling huwelijksvermogen met internationaal karakter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om alimentatie en de afwikkeling van het huwelijksvermogen tussen een man en een vrouw, die beiden meerdere nationaliteiten bezitten. De man, die in Australië woont, verzocht om een maandelijkse alimentatie van € 3.500,- en een specifieke verdeling van het huwelijksvermogen. De vrouw, die in Nederland woont, betwistte de behoeftigheid van de man en voerde aan dat hij niet voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie. Het hof oordeelde dat het Australisch recht van toepassing was op de alimentatie, maar dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. De vrouw ontving een werkloosheidsuitkering en had geen draagkracht om alimentatie te betalen. Wat betreft de afwikkeling van het huwelijksvermogen, concludeerde het hof dat de man niet in staat was om de omvang en waarde van het huwelijksvermogen vast te stellen, waardoor zowel zijn verzoek als dat van de vrouw werd afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 december 2018
Zaaknummer: 200.233.892/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/617117 / FA RK 16-7081 en
C/13/629035 / FA RK 17-3229 (RW/SM)
in de zaak met zaaknummer 200.233.892/01 in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , Australië,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.M. van Maanen te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E. El Assrouti te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 15 februari 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 november 2017 van de rechtbank Amsterdam, met voormelde zaaknummers.
2.2
De vrouw heeft op 22 maart 2018 een verweerschrift tevens verzoek in incidenteel appel ingediend.
2.3
De man heeft op 18 mei 2018 een verweerschrift tegen het incidenteel appel ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 20 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op 21 maart 2018;
- een brief van de zijde van de man van 14 mei 2018 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man van 23 mei 2018 met bijlagen, ingekomen op 24 mei 2018;
- een brief van de zijde van de man van 18 juni 2018 met bijlagen, ingekomen op 19 juni 2018;
- een brief van de zijde van de vrouw van 29 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op 1 augustus 2018;
- een brief van de zijde van de man van 30 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum
- een brief van de zijde van de man van 7 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 9 augustus 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is voor de man verschenen W.J. van Maarschalkerweerd-Bakker, tolk in de Engelse taal.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn [in] 2014 gehuwd te [plaats A] . De man heeft de Australische en de Turkse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
3.3
Het huwelijk van partijen is op 20 februari 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 1 november 2017 in de registers van de burgerlijke stand.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking zijn – kort gezegd – het verzoek van de man om een door de vrouw aan hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van € 3.500,- per maand vast te stellen en de verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot de afwikkeling van het huwelijksvermogen afgewezen.
4.2.
De man verzoekt in principaal hoger beroep, naar het hof begrijpt met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de vrouw maandelijks een bedrag van € 3.500,- aan de man dient te voldoen als bijdrage in zijn levensonderhoud, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht. Verder verzoekt de man de wijze van verdeling van het huwelijksvermogen van partijen te gelasten conform zijn voorstel, kosten rechtens.
Daarnaast verzoekt de man de vrouw te veroordelen om binnen twee weken na de in deze zaak te wijzen beschikking aan de man, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag te betalen van € 199.650,-, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht, uit hoofde van de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen, bij gebreke waarvan de vrouw onmiddellijk in verzuim zal zijn en een rente verschuldigd zal zijn gelijk aan de wettelijke rente.
4.3
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep om de verzoeken van de man af te wijzen, althans een zodanig beslissing te nemen als het hof juist acht. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de wijze van verdeling van het huwelijksvermogen van partijen te gelasten conform haar voorstel, zonder verdere verrekening, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht. De vrouw verzoekt tot slot om de man te veroordelen in de proceskosten.
4.4
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.

5.Beoordeling van het hoger principaal en incidenteel beroep

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de partneralimentatie en de afwikkeling van het huwelijksvermogen voor. Nu de man de Australische en de Turkse nationaliteit heeft en de vrouw de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter. Op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter is echter het Nederlands recht van toepassing (artikel 10:3 BW).Voor zover de vrouw heeft betoogd dat, in het geval het hof van oordeel is dat Australisch recht van toepassing is op het alimentatiegeschil en het geschil over de afwikkeling van het huwelijksvermogen, volgens het Australisch recht in hoger beroep enkel wordt getoetst of het recht goed is toegepast, gaat het hof hieraan voorbij, nu de vraag in welke omvang het geschil in hoger beroep wordt beoordeeld, een procesrechtelijke vraag is die naar Nederlands recht wordt beoordeeld. Naar Nederlands recht wordt de omvang van het geschil bepaald door de tegen de bestreden beschikking gerichte grieven.
Partneralimentatie
5.2
Met zijn eerste twee grieven komt de man op tegen de beslissing van de rechtbank om zijn verzoek om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud af te wijzen. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
5.3
De man grondt zijn verzoek om een bijdrage op Australisch recht, meer in het bijzonder op Section 72 (1) in samenhang met Section 75 (2) van de Family Law Act 1975 (hierna: FLA).
De man heeft zijn netto behoefte berekend op € 4.705,06 per maand. Hij stelt dat hij niet voldoende inkomsten heeft om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Hij heeft een technische achtergrond en is als zelfstandig ondernemer werkzaam als consultant in de bouwsector via zijn bedrijf [de onderneming] . Zijn expertise en kennis in zijn vakgebied zijn zeer specifiek. De andere bedrijven die hij in het verleden had zijn op last van de bevoegde Australische autoriteiten ontbonden, aangezien in die bedrijven geen activiteiten meer werden ontplooid. Sinds 2015 lijdt zijn bedrijf grote verliezen. Er zijn geen reserves meer in zijn onderneming en de prognose is niet rooskleurig. De sector waarin hij opereert heeft het lastig. In het verleden heeft hij als tolk/vertaler gewerkt, maar daarvan is al jaren geen sprake meer. Dit werk zou slechts 100 tot 200 Australische dollar per jaar opleveren. De echtscheiding en de wijze waarop de vrouw hem heeft verlaten, hebben diepe indruk op de man gemaakt. Hij worstelt psychisch nog met de breuk, wat zijn denkvermogen om te werken aantast. Ook heeft de man fysieke klachten, waaronder een kleine navelbreuk en problemen met zijn gebit. Zijn fysieke en mentale gesteldheid zijn relevante factoren in het Australische recht.
Gezien zijn situatie is de man van mening dat van hem niet kan worden verwacht dat hij – binnen afzienbare tijd – in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en kan aan hem een uitkering in de kosten van zijn levensonderhoud worden toegekend. De vrouw moet in staat worden geacht een bijdrage van € 3.500,- per maand te betalen
5.4
De vrouw betwist dat er aan de zijde van de man sprake is van behoeftigheid of behoefte. De man wenst blijkens zijn behoeftelijst dezelfde levensstandaard na het huwelijk voort te zetten. In de Australische rechtspraak is echter bepaald dat de levensstandaard die de echtgenoot wenst voort te zetten en de behoefte van deze echtgenoot redelijk moet zijn. De vrouw betwist de in de behoeftelijst van de man opgevoerde niet gedekte ziektekosten, die volgens haar een cosmetische behandeling betreffen. Ook betwist zij de daarin opgevoerde hoogte van de woonlasten.
Verder heeft de man niet inzichtelijk gemaakt wat zijn maandelijkse inkomsten zijn. Uit de accountantsverklaring die de man in het geding heeft gebracht, kan niet worden afgeleid dat de man geen inkomsten heeft. De accountant baseert zijn conclusie op informatie van de man en doet enkel een aanname over de waarde van de aandelen van de man. Het is haar bekend dat de man tijdens het huwelijk grote bedragen aan winstuitkeringen heeft ontvangen. Zij wijst erop dat er sprake is geweest van een kort en kinderloos huwelijk en dat de man door het huwelijk op geen enkele wijze in zijn verdiencapaciteit of vermogen is aangetast. Volgens de vrouw komen er banen bij in de branche waarin de man werkt, zou hij als tolk inkomsten kunnen krijgen en kan van de man verwacht worden dat hij werk zoekt in een ander werkveld, gebied of land. Als bouwkundig ingenieur kan hij vanuit huis werken. Hij zou zich kunnen laten bijscholen of in loondienst kunnen gaan werken. Wat betreft de psychische en fysieke klachten heeft de man niet medisch onderbouwd dat er sprake is van een causaal verband tussen zijn klachten en de vermoedelijke arbeidsongeschiktheid. Het niet benutten van zijn verdiencapaciteit is een reden tot afwijzing van zijn verzoek om alimentatie.
Nu de vrouw inmiddels een werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft zij ook geen draagkracht om een bijdrage te betalen.
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek van de man om een bijdrage in zijn levensonderhoud naar Australisch recht moet worden beoordeeld. Section 72 (1) FLA luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
Right of spouse to maintenance
(1) A party to a marriage is liable to maintain the other party, to the extent that the fist-mentioned party is reasonably able to do so, if, and only if, that other party is unable to support herself or himself adequately whether:
(…)
( b) by reason of age or physical or mental incapacity for appropriate gainful employment; or
( c) for any other adequate reason;
having regard to any relevant matter referred to in subsection 75(2).
(…).
In Section 75 (2) FLA worden onder (a) tot en met (n) de omstandigheden genoemd waarmee rekening moet worden gehouden.
De eerste vraag die het hof dient te beantwoorden is of de man niet in staat is zichzelf te onderhouden. De man heeft aangevoerd dat hij niet voldoende inkomsten heeft om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. In dat kader heeft hij onder meer als productie 14 “de laatste jaarrekening van het bedrijf van de man” van 1 juli 2017 tot 30 juni 2018 overgelegd, die volgens de vrouw lijkt op een concept aangifte van een belasting en niet is voorzien van een datum en ondertekening, en daarnaast belastingaanslagen van zijn bedrijf en hemzelf en enkele belastingaangiften van hemzelf. Naar het oordeel van het hof heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw hiermee onvoldoende onderbouwd wat zijn huidige inkomen is. Van de man had verwacht kunnen worden dat hij jaarcijfers, jaaropgaves zou overleggen of in Australië gebruikelijke stukken waaruit blijkt welke inkomsten en op welke grond de man deze heeft ontvangen, te meer daar hij niet inzichtelijk heeft gemaakt waarvan hij de afgelopen drie jaar heeft geleefd, uitgaande van de door hem opgevoerde behoefte/lasten (AUD 7.402,-/€ 4705,06). Zijn verklaring dat hij zou hebben geleend van zijn bedrijf is onvoldoende met stukken onderbouwd evenals eventuele andere geldleningen. De hoogte van de creditcardschulden vormen ook geen afdoende verklaring.
Verder heeft de man aangevoerd dat hij psychische en lichamelijke klachten heeft. Deze heeft hij echter niet onderbouwd met bijvoorbeeld een medische verklaring waaruit volgt dat hij door deze klachten niet kan werken. Evenmin heeft de man onderbouwd met stukken laten zien dat hij, via zijn bedrijf of in loondienst, heeft geprobeerd werk te vinden. Dit had wel op zijn weg gelegen, mede gelet op het door de vrouw gevoerde verweer. Het hof is dan ook van oordeel dat de man niet, althans onvoldoende heeft aangetoond dat de situatie van artikel 72 (1) sub (b) of (c) FLA zich voordoet en zal zijn verzoek om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud afwijzen. Gezien deze beslissing is het niet nodig de hoogte van de behoefte van de man te beoordelen.
Afwikkeling van het huwelijksvermogen
5.6
Met de grieven 3 tot en met 5 komt de man op tegen de beslissing van de rechtbank om zijn verzoeken met betrekking tot de afwikkeling van het huwelijksvermogen af te wijzen. Ook de vrouw komt in incidenteel beroep op tegen deze beslissing. Het hof zal de grieven van de man en het incidenteel beroep van de vrouw gezamenlijk behandelen.
Partijen verschillen allereerst van mening over het toepasselijk recht.
De man kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank om Australisch recht toe te passen, maar is van mening dat de rechtbank vervolgens ten onrechte niet tot de (wijze van) verdeling is overgegaan.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat, nu Australië een nationaliteitsland is, de uitzondering van artikel 4 lid 2 sub b van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag of HHVV) zich voordoet en derhalve het Turks recht van toepassing is. Voor zover toch Australisch recht van toepassing is, doet zij een beroep op artikel 10:9 BW (onaanvaardbaarheidsexceptie) dan wel de uitspraak van de Hoge Raad van 19 maart 1993 (LJN ZC0897), nu partijen zich tijdens hun huwelijk consequent hebben gedragen alsof Turks recht van toepassing is. Er is sprake van een sterke binding met Turkije en de Turkse normen en waarden, hetgeen ook blijkt uit de omstandigheid dat de man in de procedure heeft verwezen naar het Turkse wetboek van strafrecht en dreigt met procedures in Turkije. Ook hebben partijen hun inkomsten en vermogen altijd gescheiden gehouden. Nu naar Turks recht alleen hetgeen tijdens het huwelijk is verkregen, wordt verdeeld en partijen tijdens het huwelijk geen vermogen hebben opgebouwd, dient het verzoek tot verdeling van de man te worden afgewezen.
5.7
Nu partijen zijn gehuwd [in] 2014, derhalve na 1 september 1992, is het HHVV van toepassing. Vast staat dat partijen geen rechtskeuze hebben gedaan in de zin van artikel 3 HHVV. Daarnaast staat vast dat zij de Turkse nationaliteit gemeenschappelijk hebben en dat huw eerste huwelijksdomicilie in Australië lag.
De vraag welk huwelijksvermogensrecht van toepassing is, moet worden beantwoord met toepassing van artikel 4 HHVV en in het bijzonder lid 1 en lid 2 sub b waarin respectievelijk wordt bepaald:
1. Indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen.
2. Het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt echter beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit:
1. indien die Staat niet partij is bij het Verdrag, terwijl volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen:
b. in een Staat die geen partij is bij het Verdrag en waarvan het internationaal privaatrecht eveneens de toepassing van hun nationale recht voorschrijft.
Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat Turkije een nationaliteitsland is, verschillen zij van mening of Australië een nationaliteits- of woonplaatsland is.
Tot de overgelegde stukken behoren een advies van de heer R. Blauwhoff van het Internationaal Juridisch Instituut van 17 maart 2017, een e-mail van de heer Blauwhoff van 3 mei 2017 en een advies van de heer I. Sumner van 25 mei 2017. Blauwhoff en Sumner zijn van mening dat Australië een woonplaatsland is. Ter onderbouwing verwijst Blauwhoff in zijn e-mail naar literatuur en rechtspraak. Gelet op deze adviezen en de daaraan ten grondslag liggende onderbouwing heeft de vrouw onvoldoende gesteld om tot de conclusie te komen dat Australië een nationaliteitsland is. Het hof komt dan ook net als de rechtbank tot de conclusie dat Australië een woonplaatsland is, zodat op grond van artikel 4 lid 1 HHVV het Australisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Ook het beroep op de onaanvaardbaarheidsexceptie faalt. Het hof wijst daartoe op de overwegingen van de rechtbank, die het hof tot de zijne maakt. Hetgeen de vrouw ter nadere onderbouwing van het onderhavige beroep op de aanvaardbaarheidsexceptie in hoger beroep heeft gesteld, is door de man gemotiveerd betwist en daarmee niet vast komen te staan. Het hof zal dan ook Australisch recht toepassen.
5.8
Wat betreft de wijze waarop de verdeling van het huwelijksvermogen moet plaatsvinden, heeft de man aangevoerd dat naar Australisch recht de rechter vier stappen dient te volgen om tot een verdeling te komen:
(1) inventarisatie van het vermogen;
(2) bepalen wie wat heeft ingebracht in het huwelijk;
(3) bepalen wie welk percentage van het vermogen toegedeeld krijgt;
(4) billijkheidstoets.
Het vermogen dat in aanmerking moet worden genomen is al het vermogen dat aanwezig is op de peildatum. De peildatum is de datum van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, derhalve 29 september 2017. De man voert verder aan dat bij het bepalen van de verdeling van het huwelijksvermogen de rechter op grond van de FLA aan één van partijen meer vermogen kan toedelen in plaats van partneralimentatie vaststellen.
De invulling van deze vier stappen zou volgens de man als volgt moeten gebeuren.
Ad (1)
Het vermogen dat voor verdeling in aanmerking komt, is aan de zijde van de vrouw:
- woning aan [adres 1] te [plaats A] ;
- woning aan [adres 2] te [plaats B] (Turkije);
- saldi van de op haar naam staande bank- en spaarrekeningen;
- inboedel die zij thans onder zich heeft;
- opgebouwd pensioen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man aangevoerd dat de vrouw ook nog over twee polissen bij Nationaal Spaarfonds en Zwitserleven beschikt.
De man gaat uit van een waarde van de woning van de vrouw in [plaats A] van € 632.500,-. Voor het overige stelt de man dat de vrouw stukken in het geding moet brengen waaruit de waarde van de verschillende vermogensbestanddelen blijkt.
Aan de zijde van de man is sprake van de volgende vermogensbestanddelen:
- auto, BMW 525;
- aandelen in [de onderneming] ;
- saldi van de op zijn naam staande bank- en spaarrekeningen;
- creditcardschuld van AUD 50.000,-;
- schuld van de man aan zijn bedrijf van ca AUD 50.000,-;
- opgebouwd pensioen;
- inboedel die hij thans onder zich heeft.
Ter onderbouwing van de waarde van de verschillende vermogensbestanddelen heeft de man een aantal stukken in het geding gebracht.
Met de stukken grond in Turkije die op zijn naam staat, moet geen rekening worden gehouden. Een stuk grond van zijn moeder staat op zijn naam, terwijl zijn moeder wordt beschouwd als eigenaar. Dat andere stukken grond op zijn naam zouden staan of dat hij hiervan voor een/zevenentwintigste deel eigenaar is heeft hem verbaasd. Hij heeft na het overlijden van zijn vader diens erfenis verworpen omdat de lasten de baten zouden overtreffen. Hij heeft direct een verzoekschrift aan de Turkse rechtbank gericht om alsnog zijn naam uit de registers te schrappen, aldus de man.
Ad (2)
De man heeft een familierechtadvocaat in Australië, de heer A. Dickey Q.C. (hierna: Dickey), verzocht een advies uit te brengen over de wijze waarop een Australische rechter de bijdrage van ieder van partijen aan het vermogen zou beoordelen. Uit de rapportage van Dickey blijkt volgens de man dat zijn bijdrage in het vergaren, behouden of vergroten van het huwelijksvermogen veel groter is geweest (met name financieel) dan de bijdrage van de vrouw. Hij benoemt dat er twee methodes zijn om tot verdeling te komen en dat de globale en niet die per vermogensbestanddeel het meest wordt toegepast. De man neemt als uitgangspunt dat ieder van partijen het vermogen zal behouden dat op zijn of haar naam staat en dat de schulden worden toegerekend aan degene die de schuld aangaat. In het kader van de verdeling zal dan nog een uitkering in geld moeten plaatsvinden.
Ad (3)
Rekening houdend met de factoren die op grond van Section 75 (2) FLA in ogenschouw moeten worden genomen stelt de man zich op het standpunt dat hem 15% van het vermogen moet toekomen en aan de vrouw 85% (appelschrift) dan wel 20% aan hem en, naar het hof begrijpt, 80% aan de vrouw (pleitnota in hoger beroep). Ter onderbouwing verwijst hij eveneens naar de rapportage van Dickey. Wanneer aan de man partneralimentatie wordt toegekend, die wordt afgedaan in de vermogenssfeer, zou het percentage dat aan de man wordt toegekend 30% moeten zijn.
Ad (4)
Ter beoordeling van de vraag of de verdeling rechtvaardig en billijk is, worden ook toekomstige behoeften in ogenschouw genomen. Omdat de man bij een andere verdeling onvoldoende inkomen en vermogen zal hebben, acht de man de voorgestelde verdeling rechtvaardig. Aan de man komt in dat geval nog een bedrag van € 99.825,- toe, dan wel € 199.650,- indien tevens een bedrag aan alimentatie in de verdeling wordt verdisconteerd.
5.9
De vrouw voert aan dat wanneer Australisch recht van toepassing is, een verdeling van hun bezittingen “just” noch “equitable” is, omdat partijen hun vermogen altijd gescheiden hebben gehouden. Subsidiair voert zij aan dat bij de inventarisatie van het vermogen aan de zijde van de man ook rekening moet worden gehouden met zijn vermogen in Turkije. Verder is zij van mening dat de man onvoldoende gegevens heeft verstrekt over de bedrijven die op zijn naam staan en hebben gestaan. De vrouw acht het opmerkelijk dat twee bedrijven, die een flink aantal jaren actief zijn geweest, in de periode rond de echtscheiding zijn ontbonden en wijst op de mogelijkheid van schijnconstructies in verband met een rekeningafschrift met een bijboeking van AUD 80.000,- van het bedrijf van de man op adres, waarop dit niet was gevestigd, terwijl er op dit adres wel een bedrijf was gevestigd dat volgens de man zou zijn opgeheven. Omdat de man geen openheid van zaken geeft, kan de volledige gemeenschap niet in kaart worden gebracht. Over de door de man opgevoerde schulden stelt de vrouw dat deze zijn ontstaan na het uiteengaan van partijen en derhalve niet moeten worden meegenomen.
Wat betreft het bepalen van ieders bijdrage in het vermogen stelt de vrouw dat per vermogensbestanddeel moet worden bekeken wat ieder heeft bijgedragen. Volgens de vrouw wordt deze “asset-by-asset approach” naar Australisch recht toegepast in het geval van kortdurende huwelijken. Omdat partijen gedurende het huwelijk over en weer niet hebben bijgedragen aan elkaars vermogen en ook geen sprake is geweest van “non-financial contributions” is de vrouw van mening dat ieder van partijen dient te behouden waarmee hij of zij in het huwelijk trad.
De vrouw betwist dat rekening moet worden gehouden met de door de man genoemde correctiefactoren. Allereerst omdat zij deze niet aanwezig acht en verder omdat de man bewust gegevens heeft achtergehouden, komt hem volgens de vrouw op grond van Australische rechtspraak ook geen beroep op correctiefactoren toe. Aan de zijde van de vrouw is wel sprake van een correctiefactor, nu zij is mishandeld door de man. Hiervoor moet zij worden gecompenseerd.
Gelet op al hetgeen zij heeft aangevoerd, is de vrouw van mening dat het “just” en “equitable” is als ieder houdt hetgeen hij of zij thans onder zich heeft.
5.1
Partijen zijn het erover eens dat naar Australisch recht (artikelen 75 en 79 FLA) vier stappen moeten worden gevolgd. De eerste stap betreft de inventarisatie van het vermogen, zowel wat betreft de omvang als de waarde ervan. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de door de man gestelde peildatum van 29 september 2017, zodat het hof van deze datum uit zal gaan.
Partijen zijn het erover eens dat aan de zijde van de man sprake is van de navolgende vermogensbestanddelen:
- de auto BMW 525;
- de aandelen van het bedrijf [de onderneming] ;
- de saldi van de op zijn naam staande bank- en spaarrekeningen;
- het door de man opgebouwde pensioen;
- de inboedel die hij thans onder zich heeft
en wat betreft de schulden dat sprake is van een creditcardschuld van de man en een schuld van de man aan zijn bedrijf.
Partijen verschillen van mening of de man ook onroerende zaken in Turkije bezit. Onvoldoende betwist is dat de man twee woningen en acht stukken grond op zijn naam heeft staan. Het hof neemt als uitgangspunt dat degene op wiens naam het onroerende zaak staat, eigenaar is. De man heeft tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende onderbouwd dat dit in zijn geval anders moet zijn. Dat zijn moeder een deel van het onroerend goed dat op zijn naam staat, verhuurt, maakt niet dat zij eigenaar is. Uit het feit dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij een procedure in Turkije is begonnen om hem niet meer als eigenaar van een aantal stukken grond te vermelden, zoals nu volgens het kadaster wel het geval is, volgt niet zonder meer dat hij geen eigenaar is. Het hof gaat er dan ook van uit dat tot de vermogensbestanddelen van de man ook de onroerende zaken in Turkije behoren.
Verder is tussen partijen in geschil of de man behalve [de onderneming] nog andere bedrijven bezit in Australië en/of Turkije. Het hof kan mede gelet op de door de man ingebrachte stukken niet vaststellen, dat de man op dit moment nog andere bedrijven heeft. De vrouw heeft haar stelling ten aanzien van dit punt onvoldoende onderbouwd.
Wat betreft de vrouw zijn partijen het erover eens dat aan haar zijde sprake is van de volgende vermogensbestanddelen:
- de woning aan [adres 1] [plaats A] ;
- de saldi van de op haar naam staande bank- en spaarrekeningen;
- de inboedel die zij thans onder zich heeft;
- het door de vrouw opgebouwde pensioen
en wat betreft de schulden dat sprake is van een hypothecaire geldlening verbonden aan de woning.
Tussen partijen is in geschil of de vrouw een onroerende zaak in Turkije bezit. Het hof is van oordeel dat daarvan geen sprake is, nu de onroerende zaak waarnaar de man verwijst, op naam van de vader van de vrouw staat. Dat de vader van de man een bijstandsuitkering heeft, zoals door de man betoogd, staat niet vast nu de vrouw aanvoert dat haar vader met pensioen is en maakt, zelfs als dit wel het geval zou zijn, niet dat hij geen eigenaar kan zijn.
Wat betreft de polissen bij Nationaal Spaarfonds en Zwitserleven, waarvan de man stukken in het geding heeft gebracht, kan het hof zonder nadere informatie, die ontbreekt, niet vaststellen of deze polissen op de peildatum nog bestaan en of dit pensioenpolissen of andersoortige polissen betreffen.
5.11
Ook de waarde van de verschillende vermogensbestanddelen vormt een discussiepunt tussen partijen. Het hof constateert dat de vrouw in het geheel geen onderbouwende informatie heeft gegeven over de aan haar toebehorende vermogensbestanddelen. De man heeft informatie gegeven over de waarde van zijn auto, het saldo op zijn bankrekening en de hoogte van zijn creditcardschuld op de peildatum. Hij heeft daarentegen geen informatie overgelegd waaruit blijkt wat de waarde is van het door hem opgebouwde pensioen op de peildatum. De man heeft daarnaast in het licht van het verweer van de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de aandelen van het bedrijf [de onderneming] nihil is. Van de man had kunnen worden verwacht dat hij een jaarrekening had overgelegd dan wel op andere wijze inzage in de activa en passiva van het bedrijf had gegeven. Ook ontbreekt een deugdelijke onderbouwing van de waardering van de aandelen en de inboedel. Verder ontbreekt informatie over de waarde van de onroerende zaken in Turkije. Wat betreft de gestelde schuld aan zijn bedrijf kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, uit de als productie 32 overgelegde bankafschriften niet worden opgemaakt hoe hoog deze schuld is.
Het hof is door het gebrek aan gegevens niet in staat om de omvang en de waarde van het huwelijksvermogen vast te stellen. Dit brengt mee dat zowel het verzoek van de man als dat van de vrouw met betrekking tot de afwikkeling van het huwelijksvermogen zullen worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd over het stappenplan behoeft om die reden geen bespreking. Nu zowel het verzoek van de man om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud als zijn verzoek om de wijze van verdeling van het huwelijksvermogen af te wikkelen, zullen worden afgewezen, behoeft het hof zich niet uit te laten over zijn verzoek het bedrag aan partneralimentatie in de verdeling te verdisconteren. De beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd.
Voor een kostenveroordeling als door de vrouw verzocht, ziet het hof geen aanleiding nu partijen ex-echtelieden zijn. De proceskosten zullen derhalve worden gecompenseerd.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters, mr. M.C. Schenkeveld en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 4 december 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.