ECLI:NL:GHAMS:2018:4457
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland geappelleerd. De kinderrechter had op 2 februari 2018, 19 februari 2018 en 4 mei 2018 respectievelijk de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend. De moeder heeft betoogd dat er geen gronden waren voor deze maatregelen, aangezien zij meewerkte aan de hulpverlening en er geen acute noodzaak was voor een uithuisplaatsing.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds 10 mei 2018 weer samenwoont met [de minderjarige] en dat de situatie verbeterd is. De GI heeft bevestigd dat er geen zorgen meer zijn over de thuissituatie en dat de moeder positieve stappen heeft gezet in haar behandeling. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing ten tijde van de eerdere beschikkingen niet aanwezig waren. De moeder heeft recht op toetsing van de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing, en het hof heeft de eerdere beschikkingen vernietigd en de verzoeken van de raad en de GI afgewezen.
De beslissing van het hof houdt in dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoeken tot proceskostenvergoeding, omdat niet is gebleken dat de raad en de GI haar nodeloos op kosten hebben gejaagd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.