ECLI:NL:GHAMS:2018:4508

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
23-001402-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep inzake diefstal in vereniging met braak, met aanpassing van straffen en beslissingen over schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2017. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een reeks auto-inbraken waarbij waardevolle goederen werden ontvreemd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straffen en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging met braak, waarbij zij autoruiten insloegen om toegang te krijgen tot de voertuigen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 november 2018 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft de door de rechtbank opgelegde straffen aangepast en een gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren opgelegd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding van € 281,68 toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof heeft de verplichting opgelegd om de schade te vergoeden, met inachtneming van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001402-17
datum uitspraak: 21 november 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-703358-16 en 16-652121-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straffen en maatregel en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof zal daarnaast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen aanvullen en de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren in een nadere bewijsoverweging bespreken.

Bewijsmiddel

Het hof vult de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen aan met het volgende bewijsmiddel:
11. Een proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2016, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], dossierpagina B40. Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – onder meer in als
bevindingen van de verbalisant:
Op 19 december 2016 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld in de beschikbare politiesysteem Blue Spot Monitor. Ik zag dat er op zaterdag 17 december 2016 te 14:02 uur een man genaamd [naam] aangifte heeft gedaan terzake inbraak auto gepleegd op vrijdag 16 december tussen 17:10 uur en 21:35 uur te Amstel 1, parkeergarage onder de Stopera te Amsterdam. Het voertuig is voorzien van het kenteken [kenteken]. Ik las bij de goederenlijst dat er een HP laptop was weggenomen. Ik heb vervolgens contact opgenomen met de aangever [naam]. Ik deelde de aangever mede dat wij de laptop in ons bezit hadden en dat hierbij een
aantal verdachten waren aangehouden.
Benadeelde : [naam], geboren op [geboortedag 2] 1963 te [geboorteplaats 2].
Goed(eren) : PL1300—20l6272858—5305156, computer/bijz.electr.app., randapparatuur (Overige), Hp, kleur zwart, Nederland, bijzonderheden laptop kabel, aangetroffen in
handschoenenkastje.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitnotities vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij – kort weergegeven – aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte, zijn mededaders of de auto waarin zij zijn aangetroffen in de parkeergarage Prins en Keizer is geweest. Daarnaast voerde de raadsman aan dat de onder 3 ten laste gelegde goederen niet in de Volkswagen Polo – waarin de verdachte ten tijde van zijn aanhouding zat – zijn aangetroffen en verder niet uitgesloten kan worden dat er een andere dadergroep aanwezig was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 16 december 2016 krijgen de verbalisanten de melding van een auto-inbraak in de parkeergarage Stopera te Amsterdam. De getuige [getuige], werkzaam bij voornoemde parkeergarage, heeft gezien dat drie jongens in die garage langs auto’s liepen en met “flashlights” in auto’s schenen. Vervolgens ziet hij de jongens rennen en uiteindelijk in een grijze Volkswagen Polo, waarvan het kenteken werd doorgegeven, wegrijden. Na die melding is de Volkswagen Polo aangetroffen en zijn de inzittenden, waaronder de verdachte aangehouden. In de auto hebben verbalisanten glassplinters, een zogeheten kras-pen en diverse goederen aangetroffen die – naar later bleek – diezelfde avond waren weggenomen bij drie auto-inbraken in de parkeergarages Stopera en Prins & Keizer te Amsterdam. In het handschoenenkastje van voornoemde auto werd een laadsnoer (goednummer 5305156) aangetroffen, toebehorende aan de aangever [naam]. Ten slotte werden op 17 december 2016 diverse laptoptassen met bankpassen op een parkeerplaats op de Keizersgracht aangetroffen. Bij de spullen zaten bankpassen op naam van mevrouw [naam].
Het hof stelt vast dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van de feiten en omstandigheden die volgen uit het bewijs kan ontzenuwen. Ook heeft de verdachte geen aannemelijk geworden verklaring afgelegd over een eventuele rolverdeling tussen hem en zijn medeverdachten. Het beschikbare bewijs biedt evenmin aanknopingspunten op grond waarvan met de vereiste mate van waarschijnlijkheid een onderlinge rolverdeling kan worden afgeleid. Het hof is van oordeel, mede gelet op hetgeen daarover door de rechtbank is vastgesteld en overwogen, dat de ten laste gelegde auto-inbraken door de verdachte en zijn mededaders zijn gepleegd.
Het hof is voorts van oordeel dat het door de raadsman opgeworpen alternatieve scenario geen steun in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vindt en ook anderszins niet aannemelijk is geworden. In dat verband merkt het hof ten overvloede op dat de omstandigheden waaronder de laptoptassen zijn aangetroffen, er juist op duiden dat de tenlastegelegde auto-inbraken door één en dezelfde dadergroep zijn gepleegd.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 71 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Tevens heeft de rechtbank een taakstraf opgelegd voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een reeks auto-inbraken, waarbij diverse waardevolle goederen zijn ontvreemd. De verdachte en zijn mededaders hebben deze goederen onder hun bereik gebracht door de autoruiten in te slaan. Door adequaat en doortastend optreden van een getuige en opsporingsambtenaren zijn de daders gepakt en voornoemde goederen terug bij de rechthebbenden. Wat resteert is de hinder en financiële schade bij de direct betrokkenen en de gevoelens van onbehagen en onveiligheid in de samenleving en bij de gedupeerden, waaraan de verdachte met zijn handelwijze heeft bijgedragen. Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 komt naar voren dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk misdrijf. Dit weegt in zijn nadeel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 9 maart 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 281,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 425,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt vast dat de vordering niet is ondertekend. Evenmin kan worden vastgesteld of degene die de vordering heeft ingevuld, daartoe bevoegd was. Het hof moet de benadeelde partij onder deze omstandigheden niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Oplegging van een maatregel

De beslissing van het hof om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren neemt niet weg dat het hof de verplichting kan opleggen de schade te vergoeden door middel van de zogenoemde schadevergoedingsmaatregel indien en voor zover de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
351,40. Enig aanknopingspunt dat deze schade door een derde aan de benadeelde partij is voldaan, ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof komt het gevorderde bedrag van
73,79 voor BTW niet voor vergoeding in aanmerking nu aannemelijk is dat dit bedrag door de benadeelde partij, zijnde een B.V., in aftrek wordt gebracht op de verschuldigde omzetbelasting.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van:
- de opgelegde straffen en maatregel
- de beslissingen op de vordering van de benadeelde partijen
en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf en taakstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Voor zover deze tijd wordt afgetrokken van de taakstraf bepaalt het hof de maatstaf van deze aftrek op 2 uren per dag voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 281,68 (tweehonderdeenentachtig euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 281,68 (tweehonderdeenentachtig euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 351,40 (driehonderdeenenvijftig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.P.M. van Rijn en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2018.
[…]