ECLI:NL:GHAMS:2018:4565

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
200.221.634/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de waarde van een auto in hoger beroep na onrechtmatige verkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. [appellant] vorderde teruggave van zijn auto, een [type], die hij in 1976 had gekocht, maar die in 2014 onrechtmatig was verkocht aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. De kantonrechter had in zijn vonnis geoordeeld dat teruggave niet mogelijk was en had de schadevergoeding vastgesteld op € 7.500,-, het bedrag dat [geïntimeerde sub 1] voor de auto had ontvangen. [appellant] was het niet eens met deze schadevergoeding en stelde dat de werkelijke waarde van de auto € 20.000,- was, onderbouwd met taxatierapporten van Schoonderbeek Automobielen B.V. Het hof oordeelde dat de taxatierapporten van Schoonderbeek niet representatief waren, omdat deze niet op basis van een fysieke inspectie waren opgesteld. Het hof nam het taxatierapport van Schade-onderzoek en Expertisebureau Janssen als uitgangspunt, waarin de waarde van de auto op € 5.000,- werd vastgesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwierp de grief van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.221.634/01
zaaknummer rechtbank : 5452808 CV EXPL 16-30752
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 december 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] , [land] ,
appellant,
advocaat: mr. R.J. Ottens te Noordwijk,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.P. Vos te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant zal hierna [appellant] worden genoemd. Geïntimeerden zullen hierna [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 11 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 12 mei 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- incidentele memorie tot zekerheidsstelling ex artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- memorie van antwoord in incident ex artikel 224 Rv, met producties.
Bij tussenarrest van 20 maart 2018 heeft het hof de incidentele vordering tot zekerheid van [geïntimeerden] afgewezen en de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden tot het arrest in de hoofdzaak.
Daarna hebben [geïntimeerden] de memorie van antwoord, met producties, ingediend.
[appellant] heeft op 28 september 2018 nog een productie in het geding gebracht. Op 1 oktober 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen zijn er tijdens deze comparitie niet in geslaagd tot een minnelijke regeling te komen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerden] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, althans ongegrondverklaring van het hoger beroep, met beslissing over de proceskosten en veroordeling van [appellant] in kosten ad € 150,- voor de taxatie van de te noemen auto.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] heeft op 26 april 1976 de auto van het type [type] , met kenteken [kenteken] (hierna: de [type] ), gekocht.
2.2
In 1981 is [appellant] naar de Verenigde Staten van Amerika verhuisd. Vanaf 1990 was de [type] opgeslagen in een door de schoonvader van [appellant] , [A] (hierna: [A] ) gehuurde garage.
2.3
Op 22 december 2014, om 13.10 uur, is de [type] bij de RDW op naam van [geïntimeerde sub 2] geregistreerd.
2.4
Op 22 december 2014, om 14.02 uur, is de [type] bij de RDW op naam van [geïntimeerde sub 1] geregistreerd.
2.5
Op 23 december 2014 heeft [A] de volgende verklaring ondertekend:
“Hierbij verklaar ik, [A] , geboren [geboortedatum] (…) dat ik [geïntimeerde sub 1] heb gevraagd op 20 december 2014 om zo spoedig mogelijk het beheer van de Alfa [type] met kenteken [kenteken] mij over te nemen en zorg te dragen voor afvoer van het voertuig.”
2.6
Op 10 januari 2015 heeft [geïntimeerde sub 1] de [type] aan [B] (hierna: [B] ) verkocht. [geïntimeerde sub 1] heeft op 10 januari 2015 een verklaring ondertekend waarin hij stelt van [B] een bedrag van € 7.500,- voor de [type] te hebben ontvangen.
2.7
Op [overlijdensdatum] is [A] overleden.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen tot primair (i) teruggave van de [type] , subsidiair (ii) indien teruggave niet meer mogelijk is, betaling van een schadevergoeding van € 20.000,-, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag en (iii) vergoeding van de proceskosten.
3.2
De kantonrechter overweegt dat teruggave van de [type] niet mogelijk is, omdat de huidige eigenaar van de [type] niet bereid is de auto aan [geïntimeerde sub 1] dan wel [geïntimeerde sub 2] terug te verkopen. Met betrekking tot het subsidiair gevorderde bedrag aan vervangende schadevergoeding overweegt de kantonrechter dat zowel [geïntimeerde sub 1] als [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de als gevolg daarvan door [appellant] geleden schade. Ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding overweegt de kantonrechter dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van de verkoop van de [type] aan [B] voor een bedrag van € 20.000,- schade heeft geleden. De schade van [appellant] wordt door de kantonrechter begroot op een bedrag van € 7.500,- zijnde het bedrag dat [geïntimeerde sub 1] volgens een door hem op 10 januari 2015 ondertekende verklaring voor de [type] heeft ontvangen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden door de kantonrechter als in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de procedure. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grief op.
3.3
[appellant] komt op tegen het vonnis van de kantonrechter met een grief. [appellant] stelt met zijn grief dat de kantonrechter ten onrechte de schade heeft bepaald op een bedrag van € 7.500,-. Volgens [appellant] is de daadwerkelijke waarde van de auto hoger dan het bedrag dat [geïntimeerde sub 1] stelt voor de [type] te hebben ontvangen. De werkelijke waarde – welk bedrag hij als schade vordert – is € 20.000,-. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] een (concept) taxatierapport overgelegd van Schoonderbeek Automobielen B.V. (hierna: Schoonderbeek) van 12 augustus 2017 waarin de [type] wordt getaxeerd op € 22.500,-. Bij brief van 28 september 2018 heeft [appellant] nog een taxatierapport van Schoonderbeek in het geding gebracht van 27 september 2018 waarin de [type] wordt geklasseerd binnen de categorie ‘Fair’ met een waarde van € 18.700,- per januari 2016 en een waarde van € 24.200,- per januari 2018. [geïntimeerden] hebben een taxatierapport overgelegd van Schade-onderzoek en Expertisebureau Janssen vof (hierna: Janssen), waarin de waarde van de [type] wordt bepaald op € 5.000,-.
3.4
Het hof stelt, voorafgaande aan de beoordeling van de grief, voorop dat partijen tijdens de comparitie te kennen hebben gegeven dat het geding in hoger beroep zich nog slechts beperkt tot de bepaling van de hoogte van het schadebedrag. Teruggave van de [type] is niet langer onderwerp van het geschil. Het hof is van oordeel dat voor de beoordeling van de hoogte van het schadebedrag dat [appellant] toekomt de daadwerkelijke waarde van de [type] als uitgangspunt kan worden genomen.
3.5
Enerzijds zijn er de twee taxatierapporten van Schoonderbeek waarin de [type] wordt getaxeerd op een waarde tussen de € 18.700,- en € 24.200,-, anderzijds is er het taxatierapport van Janssen waarin de waarde van de [type] wordt bepaald op € 5.000,-. Het hof is van oordeel dat het rapport van Janssen als uitgangspunt dient te worden genomen voor de bepaling van de waarde van de [type] . Het hof komt hiertoe op grond van de volgende overwegingen.
3.6
Schoonderbeek heeft de waarde van de [type] bepaald aan de hand van inlichtingen door [appellant] . Uit het (concept) taxatierapport van Schoonderbeek van 12 augustus 2017 blijkt dat [appellant] een ‘beschrijving’ heeft gegeven van de auto. De [type] is niet door Schoonderbeek geïnspecteerd, noch blijkt uit het taxatierapport dat Schoonderbeek actuele foto’s of andere informatie dan de beschrijving van [appellant] tot haar beschikking heeft gehad ten behoeve van de bepaling van de waarde van de auto. Ook uit het rapport van 27 september 2018 blijkt niet dat Schoonderbeek de waarde heeft bepaald op basis van meer informatie dan een beschrijving van (de staat van) de [type] door [appellant] . Ter comparitie is door [appellant] bevestigd dat Schoonderbeek de [type] niet heeft geïnspecteerd.
3.7
Dat de waardebepaling van Schoonderbeek niet representatief is voor de [type] blijkt uit het feit dat Schoonderbeek de [type] klasseert in de categorie ‘Fair’. Naar het oordeel van het hof voldoet de [type] niet aan de specificaties voor de categorie ‘Fair’, zoals weergegeven in de bij het rapport gevoegde bijlage, te weten een ‘Model Overview’ van Hagerty, waarin de verschillende categorieën nader worden gespecificeerd. Op pagina 3 van de bijlage wordt onder andere als specificatie bij de categorie ‘fair’ genoemd: ‘vehicles are daily drivers’, terwijl door partijen onbetwist is dat de [type] niet (dagelijks) rijdt en zich ook niet in een staat bevindt dat dat mogelijk is.
3.8
Het rapport van Janssen is naar het oordeel van het hof wel representatief voor de bepaling van de waarde van de auto. Hiertoe overweegt het hof dat uit het rapport blijkt dat er, op 21 augustus 2017, een inspectie van de [type] heeft plaatsgevonden. Ter comparitie is door [geïntimeerden] bevestigd dat Janssen de [type] op locatie heeft geïnspecteerd. De omschrijving van de staat van de [type] komt het hof zorgvuldig en gedetailleerd voor. Zo worden de juiste kilometerstand en het kenteken van de auto vermeld en wordt specifieke informatie gegeven over onder andere (de staat van) de motor; het interieur; het stuurwiel; de remmen; de velgen; de banden en de verlichting. Anders dan [appellant] tijdens de comparitie van partijen heeft betoogd, blijkt hieruit niet dat Janssen geen rekening heeft gehouden met het Nederlandse kenteken, de originaliteit en het aantal gereden kilometers van de [type] . Het hof neemt op grond hiervan het rapport van Janssen als uitgangspunt voor de bepaling van de (daadwerkelijke) waarde van de [type] . [appellant] heeft, mede omdat hij geen taxatie van de [type] heeft ingediend die gebaseerd is op een fysieke inspectie, zijn grief onvoldoende onderbouwd. Daarom ziet het hof geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige zoals [appellant] tijdens de comparitie van partijen heeft betoogd. De grief wordt verworpen.
3.9
De conclusie is dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.1
[appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel. Omdat volgens artikel 239 Rv alleen de salarissen en verschotten als proceskosten ten laste van de in het ongelijk gestelde partij gebracht kunnen worden, en [geïntimeerden] overigens geen grondslag hebben gesteld voor hun aanspraak op vergoeding van de door hen gemaakte expertisekosten, zal het hof de vordering van [geïntimeerden] tot betaling van € 150,- afwijzen.
3.11
Gelet op hetgeen het hof heeft overwogen onder 2.6 van zijn arrest van 20 maart 2018, zullen [geïntimeerden] , als in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding in het incident.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in de hoofdzaak en in het incident:
in de hoofdzaak:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 716,- aan verschotten en € 2.782,- voor salaris;
in het incident:
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in het incident, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.391,- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, G.C. Boot en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018.